Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:473, 19/00626 en 19/00627

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:473, 19/00626 en 19/00627

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 maart 2021
Datum publicatie
5 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:473
Zaaknummer
19/00626 en 19/00627

Inhoudsindicatie

Wet WOZ; woning; erfpachtcorrectie; artikel 7:9 Awb

Uitspraak

kenmerken 19/00626 en 19/00627

9 maart 2021

uitspraak van vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [Y] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A. Bakker)

tegen de uitspraak van 4 maart 2019 in de zaak met kenmerken AMS 18/5838 en 18/5839 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

19/00626

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 28 september 2017 de waarde van de onroerende zaak [de woning] te [Y] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2015 vastgesteld op € 1.087.500. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) bekendgemaakt.

19/00627

1.1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 Wet WOZ met dagtekening 28 september 2017 de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 1.146.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag OZB bekendgemaakt.

19/00626 en 19/00627

1.2.

De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakte bezwaren – bij (afzonderlijke) uitspraken van 20 augustus 2018 de bezwaren ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroepen bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

In haar uitspraak van 4 maart 2019 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroepen zijn per faxbericht bij het Hof ingekomen op 15 april 2019 en nader gemotiveerd op 14 mei 2019. De heffingsambtenaar heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.

1.5.

Van de zijde van de heffingsambtenaar zijn op 14 januari 2021 nadere stukken ontvangen (één voor het jaar 2015 en één voor het jaar 2016). Van de zijde van belanghebbende zijn per faxbericht op 16 januari 2021 nadere stukken ontvangen (één voor het jaar 2015 en één voor het jaar 2016). Voormelde stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Aldaar is het beroep gelijktijdig met het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk 19/00076 behandeld, inzake de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. De woning betreft een tussenwoning met kelder. De woning is gebouwd in 1929 en is gelegen op een kavel met een oppervlakte van 106 m2.

19/00626

2.2.

De heffingsambtenaar heeft bij zijn nader stuk van 14 januari 2021 (zie 1.5) ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van € 1.087.500 voor het jaar 2015 onder meer een matrix overgelegd, waarin (onder meer) de volgende gegevens zijn opgenomen:

Object

Transactie-datum

en prijs

Aantal m² woning-deel

Prijs per m²

Gecorr.

transactie-

prijs

Taxatiewaarde

woning

(afgerond)

[de woning]

197

€ 4.929

€ 1.087.500

[referentieobject 1]

16 mei 2014

€ 1.200.000

187

€ 5.023

€ 1.172.000

[referentieobject 2]

4 september 2013

€ 1.250.000

182

€ 6.130

€ 1.325.000

[referentieobject 3]

16 mei 2014

€ 1.150.000

187

€ 5.279

€ 1.192.000

19/00627

2.3.

De heffingsambtenaar heeft bij zijn nader stuk van 14 januari 2021 (zie 1.5) ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van € 1.146.000 voor het jaar 2016 onder meer een matrix overgelegd, waarin (onder meer) de volgende gegevens zijn opgenomen:

Object

Transactie-datum

en prijs

Aantal m² woning-deel

Prijs per m²

Gecorr.

transactie-

prijs

Taxatie-waarde

woning

(afgerond)

[de woning]

197

€ 5.194

€ 1.146.000

[referentieobject 4]

13 januari 2015

€ 1.175.000

193

€ 5.253

€ 1.175.000

[referentieobject 5]

4 december 2014

€ 1.100.050

174

€ 5.838

€ 1.169.500

[referentieobject 3]

16 mei 2014

€ 1.150.000

187

€ 5.539

€ 1.246.500

19/00626 en 19/00627

2.4.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van de wethouder Financiën van de gemeente Amsterdam van 5 februari 2019, gericht aan de leden van de Raadscommissies Financiën en Economische Zaken en Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“De inspecteur gemeentelijke belastingen heeft op basis van zijn bevoegdheid, vastgelegd in de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), besloten een eenmalige generieke verlaging toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Dit besluit is bekrachtigd door het college en doorgevoerd in de WOZ-waardebeschikkingen 2019, die uiterlijk 28 februari verzonden worden. Uitspraken van de Rechtbank Amsterdam uit december 2018 zijn aanleiding geweest voor deze eenmalige verlaging. De Wet WOZ schrijft voor dat gemeenten bij het waarderen van woningen een opslag (of correctie) moeten toepassen indien zij op erpachtgrond staan. De Rechtbank Amsterdam heeft in een aantal beroepszaken geoordeeld dat de wijze waarop Amsterdam deze correctie berekent, aanpassing behoeft. (…)”

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort een geschrift van 12 februari 2019, gepubliceerd in het Gemeenteblad op 13 februari 2019, waarin de burgemeester van Amsterdam reageert op schriftelijke vragen van een gemeenteraadslid naar aanleiding van een uitspraak van 7 december 2018 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:8714). In deze uitspraak oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de erfpachtcorrectie niet te hoog was vastgesteld. In deze reactie is onder meer het volgende vermeld:

“Antwoord vraag 1, 2 en 3:

Wat de lopende bezwaar- en beroepsprocedures betreft is van belang dat de Rechtbank Amsterdam inmiddels in een aantal vergelijkbare procedures hetzelfde standpunt heeft ingenomen en de betreffende WOZ-waardes heeft verlaagd met respectievelijk 0,83%, 1,1% en 1,58%. De rechtbank heeft overigens niet nader aangegeven welke aanpassingen naar haar oordeel nodig zijn.

Deze uitspraken zijn voorlopig, Belastingen is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraken. Mede in het licht dat de berekeningswijze van de erfpachtcorrectie gedurende vele jaren stand heeft gehouden in de vele juridische procedures voor de Rechtbank Amsterdam, het Hof en de Hoge Raad.

Belastingen heeft het Hof Amsterdam gevraagd enkele representatieve hoger beroepen met erfpachtcorrectie versneld en gebundeld in behandeling te nemen. De verwachting is dat de uitspraken in deze zaken kort voor de zomer van 2019 worden gedaan. De uitkomsten van deze uitspraken kunnen daarom pas worden meegenomen in de WOZ-beschikkingen van 2020.

De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam wordt beschouwd als een duidelijk signaal dat de berekeningssystematiek nader dient te worden geëvalueerd en indien nodig te worden geactualiseerd dan wel herijkt. Belastingen is van oordeel dat gezien de uitspraken van de Rechtbank Amsterdam enige aanpassing van de erfpachtcorrectie vanaf 2020 in de rede ligt.

Om te onderbouwen en te bepalen of, en zo ja, op welke onderdelen de berekeningssystematiek dient te worden herzien, is een grondige en zorgvuldige wetenschappelijke analyse noodzakelijk. Belastingen heeft dit proces in gang gezet, waarbij enkele hoogleraren vastgoed en lokale belastingen van verschillende universiteiten betrokken zijn. Het onderzoek leidt naar verwachting niet tot een fundamentele wijziging van het berekeningsmodel, maar kan wel aanleiding zijn om onderdelen uit dat model aan te passen of wegingsfactoren te herzien.

Het zorgvuldig uitvoeren van het onderzoek, het vertalen van de uitkomsten naar een gewijzigde berekeningssystematiek en het testen en verankeren van de berekeningssystematiek in het informatiesysteem van Belastingen zal gelet op de complexiteit en de ervaringen van de betrokken deskundigen naar verwachting minimaal 6 maanden duren.

Rekening houdend met de eerdere uitspraken, en vooruitlopend op het onderzoek, heeft de inspecteur van de gemeentelijke belastingen besloten in 2019 eenmalig een verlaging van de WOZ-waarde toe te passen van 2% voor woningen op erfpachtgrond.

De uitspraak van de rechtbank heeft overigens geen consequenties voor de onherroepelijk vastgestelde WOZ-waarden.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning voor de jaren 2015 en 2016 niet te hoog is vastgesteld. Voorts is in geschil de vraag of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing