Gerechtshof Amsterdam, 19-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:58, 19/00230
Gerechtshof Amsterdam, 19-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:58, 19/00230
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 januari 2021
- Datum publicatie
- 3 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:58
- Zaaknummer
- 19/00230
Inhoudsindicatie
Douane. Antidumpingheffing. Verzoek terugwijzing terecht afgewezen.
Uitspraak
kenmerk 19/00230
19 januari 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur
tegen de uitspraak van 17 januari 2019 in de zaak met kenmerk HAA 16/3076 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[X] , gevestigd te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigden: mrs. M.O. Meulenbelt, A.R. Willems, B. Natens en S.A. de Knop)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft met dagtekening 28 april 2011 een verzoek om terugbetaling ingediend waarin zij voor 190 aangiften verzoekt om terugbetaling van antidumpingrechten, welke in de periode van 1 mei tot 2008 tot en met 31 maart 2011 zijn geheven. Bij beschikking van 5 november 2012 heeft de inspecteur het verzoek afgewezen.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Partijen zijn in de bezwaarfase overeengekomen dat de inspecteur uitspraak op bezwaar zal doen ten aanzien van één aangifte ([nummer] d.d. 20 augustus 2010), waarop € 13.090,78 antidumpingrecht is geheven op grond van Verordening (EU) nr. 1294/2009. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 april 2016, de beschikking gehandhaafd voor zover deze betrekking heeft op de voormelde aangifte.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 januari 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking op het verzoek om terugbetaling en vermindert de utb met een bedrag van € 13.090,78;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048 en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 februari 2019 en nader gemotiveerd bij brief van 23 april 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 20 augustus 2010 heeft [Y] in naam en voor rekening van eiseres aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van schoeisel met land van oorsprong Volksrepubliek China (hierna: China). Het schoeisel is aangegeven onder TARIC-code 6403 91 98 98 A 999. Blijkens de bijgevoegde factuur is het schoeisel geleverd door Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd. te Chengdu , China (hierna: Chengdu Sunshine Shoes ).
2. Op 20 augustus 2010 is in verband hiermee een utb aan eiseres uitgereikt voor onder meer een bedrag van € 13.090,78 (€ 5.300,46 + € 4.150,25 + € 3.640.07) aan definitief antidumpingrecht. Eiseres heeft dit bedrag voldaan.
3. Op 28 april 2011 heeft eiseres een verzoek om terugbetaling van het definitieve antidumpingrecht ingediend.
4. Chengdu Sunshine Shoes heeft op 26 juli 2005 een aanvraag tot behandeling als marktgerichte ondernemer (hierna: BMO) dan wel tot individuele behandeling (hierna: IB) ingediend. Deze verzoeken zijn niet onderzocht door de Commissie. Chengdu Sunshine Shoes was niet in de steekproef opgenomen.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.