Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:635, 19/00735
Gerechtshof Amsterdam, 02-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:635, 19/00735
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 maart 2021
- Datum publicatie
- 31 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:635
- Zaaknummer
- 19/00735
- Relevante informatie
- Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 52
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag accijns. Belanghebbende, een B.V., is ontvankelijk in haar hoger beroep ook al was zij op het moment van instellen van het hoger beroep ontbonden en ook al was haar liquidatie beëindigd. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd nu belanghebbende te weinig accijns op aangifte heeft voldaan.
Uitspraak
kenmerk 19/00735
2 maart 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ., belanghebbende,
(gemachtigde: [naam 1] )
tegen de uitspraak van 23 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/5476 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 maart 2017 aan belanghebbende over het tijdvak
1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag accijns opgelegd ten bedrage van € 2.365, alsmede bij beschikking belastingrente ten bedrage van € 199 in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 277.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2017 deels ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag accijns is verminderd met € 45. De belastingrente en verzuimboete zijn gehandhaafd. Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de inspecteur de belastingrente verminderd met € 7 tot op € 192.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de volgende beslissing genomen:
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- verlaagt de boete tot € 217 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het Hof verstaat dit oordeel aldus dat de rechtbank de naheffingsaanslag en rentebeschikking heeft gehandhaafd zoals die luiden na de verminderingen weergegeven onder 1.2.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 22 mei 2019 en is aangevuld bij brief van 30 augustus 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 januari 2021 is bij de griffie van het Hof een nader stuk van belanghebbende
ingekomen. Een kopie hiervan is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:
“1. Eiser was bestuurder van [belanghebbende] . De ondernemingsactiviteiten van [belanghebbende] . bestonden uit onder meer het importeren van wijnen en delicatessen, het geven van kooklessen, het verzorgen van catering en al hetgeen met het voorgaande verband houdt. [belanghebbende] . had een vergunning geregistreerd geadresseerde ex artikel 1a, eerste lid, onderdeel l juncto artikel 50a, eerste lid, van de Wet op de accijns (hierna: WA).
2. Verweerder heeft bij [belanghebbende] . een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangiften en de volledigheid van de afdracht accijns- en verbruiksbelasting en de naleving van de vergunningsvoorwaarden van de vergunning geregistreerde geadresseerde. In het controlerapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgemaakt is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Accijnsgoederen (wijn) onder schorsing van accijns ontvangen van Europese
leveranciers
(…)
Ik heb bevonden dat [belanghebbende] accijnsgoederen onder schorsing van accijns heeft ingekocht en ontvangen van bedrijven gevestigd in EU-lidstaten. Het betreft niet-mousserende wijn met een alcoholgehalte tussen de 12% en 13,5%. De accijns van deze goederen heb ik berekend en vervolgens vergeleken met de afgedragen accijns. Bevonden is dat, van de ontvangen accijnsgoederen onder schorsing van accijns, niet het juiste bedrag aan accijns is afgedragen. Voor de berekening van de na te heffen accijns verwijs ik naar punt 4.2 en bijlage 1.
Veraccijnsde accijnsgoederen ontvangen van Europese leveranciers
Ik heb bevonden dat [belanghebbende] veraccijnsde wijn heeft ingekocht en ontvangen van bedrijven gevestigd in EU lidstaten. Deze zendingen zijn niet onder begeleiding van een elektronisch Administratief Document (hierna e-AD) vervoerd. [belanghebbende] heeft voor deze zendingen geen accijnsaangifte gedaan. Het betreft niet mousserende wijn met een alcoholgehalte tussen de 12% en 13,5%.
(…)”
3. De naheffingsaanslag is op naam gesteld van [belanghebbende] .
4. De uitspraak op bezwaar is op naam gesteld van [belanghebbende] .
5. Bij brief van 6 december 2017, ontvangen door de rechtbank op 8 december 2017, is beroep ingesteld tegen de onder 4 genoemde uitspraak op bezwaar.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
De inspecteur verdedigt in hoger beroep dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar appèl. Inhoudelijk twisten partijen over de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.