Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:655, 20/00070, 20/00071, 20/00072, 20/00073, 20/00074, 20/00075
Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:655, 20/00070, 20/00071, 20/00072, 20/00073, 20/00074, 20/00075
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 februari 2021
- Datum publicatie
- 18 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:655
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1097
- Zaaknummer
- 20/00070, 20/00071, 20/00072, 20/00073, 20/00074, 20/00075
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht; ontvanger mocht voor verzending van de belastingaanslagen uitgaan van de juistheid van gegevens in de Basisregistratie Personen
Uitspraak
kenmerken 20/00070 tot en met 20/00075
18 februari 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], voorheen gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende, gemachtigde mr. F.A. Piek (Kan Piek Fiscale Advocatuur te Amsterdam),
tegen de uitspraak van 18 december 2019 in de zaken met kenmerken HAA 19/1951 tot en met HAA 19/1964 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 1 juni 2012, 13 juli 2012, 1 augustus 2012, 27 augustus 2012 en 19 september 2012 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 24 februari 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingaanslag omzetbelasting, de naheffingsaanslagen loonheffing, alsmede de rentebeschikkingen, op 27 november 2017 respectievelijk 5 juni 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken van 14 maart 2019 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 18 december 2019 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 27 januari 2020 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 25 februari 2020 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en de inspecteur hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
In de uitspraak van de rechtbank is omtrent de feiten onder meer het volgende vermeld (in deze uitspraak is de inspecteur aangemerkt als ‘verweerder’ en belanghebbende als ‘eiseres’):
“1. Eiseres exploiteerde van 1 juli 2009 tot en met 2 november 2011 een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna ook: de VOF). De vennoten in deze periode waren de heren [vennoot 1] en [vennoot 2].
2. Blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel is op 4 januari 2012 geregistreerd dat eiseres met ingang van 2 november 2011 is opgeheven. Blijkens het uittreksel van het handelsregister was [adres 1] het bezoekadres van de VOF en [postadres] haar postadres.
3. Het adres [adres 1] was volgens de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) tevens het woonadres van de heer [vennoot 1] in de periode 19 januari 2011 tot 1 oktober 2012 en het woonadres van de heer [vennoot 2] in de periode 5 januari 2011 tot 31 januari 2012. Volgens de gegevens van de BRP stond de heer [vennoot 2] van 4 september 2012 tot 25 februari 2013 ingeschreven op het adres [adres 2] en van 25 februari 2013 tot 13 december 2013 op het adres [adres 3].
4. In de brief van de gemachtigde van eiseres d.d. 24 november 2017 staat onder meer het volgende:
“(…)
Cliënt betwist de opgelegde naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan [belanghebbende] en waarvoor cliënt wordt aangesproken als vennoot.
(…)”
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
In de uitspraak op het bezwaarschrift inzake de loonheffingen is omtrent de feitelijke gang van zaken het volgende vermeld:
“Inhoudingsplichtige heeft zich ingeschreven met ingang van 1 juli 2009 bij de KvK. Als bedrijfsadres is bij de KvK en ook bij de belastingdienst geregistreerd:[adres 1].Op dit bedrijfsadres waren toen ook de twee vennoten de heren [vennoot 1] en [vennoot 2] woonachtig.Bij de [KvK] wordt op 4 januari 2012 geregistreerd dat inhoudingsplichtige met ingang van 2 november 2011 is opgeheven. (…)De Vennoot (…) [vennoot 1] blijft ingeschreven in BVR op het woon en bedrijfsadres, [adres 1].Op grond van deze gegevens worden vervolgens de als gevolg van de controle bevindingen opgemaakte naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan inhoudingsplichtige.De gedagtekende (…) aanslagen zijn onder verwijzing naar verzendrapporten ter post aangeboden en binnen daarin vermelde aflevertermijnen door de post op de adressen zoals die zijn opgenomen in BVR aangeboden.(…)
De inhoudingsplichtige, c.q. de voormalige de VOF, heeft er niet voor gezorgd dat er een toezendadres in de administratie van de KvK en de belastingdienst werd opgenomen nadat de VOF werd uitgeschreven.De vennoten hebben in 2012 nog toegang gehad tot het bedrijfsadres, dan wel de mogelijkheid gehad om toegang te verkrijgen. (…)Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen was het voornoemde adres nog steeds als bedrijfsadres geregistreerd en ook steeds het woonadres van een der inmiddels oud vennoten, (…) [vennoot 1].”
Tot de stukken behoort een verslag van een hoorgesprek van de inspecteur, begin 2019, met onder meer de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende en voornoemde [vennoot 2]. In het (ongedateerde) verslag is onder meer het volgende vermeld:
“Uw cliënt heeft uitgelegd dat hij gedurende de periode tussen de sluiting van het bedrijf en tot [twee] jaar terug op verschillen[ ]de adressen heeft gewoond. Hij heeft verklaard nog wel een keer teruggegaan te zijn en onder [begeleiding] van onder andere medewerkers van de belastingdienst toen geld wat hij geleend had volgens zeggen van anderen heeft opgehaald. Vervolgens [zegt] hij zijn sleutel van het woon/bedrijfspand teruggegeven te hebben aan de verhuurder en er niet meer geweest te zijn. Dit is ergens in januari februari 2012. Post heeft hij nimmer opgehaald. Contact met de andere vennoot heeft hij ook niet (…).”
In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank is onder meer het volgende vermeld:
“In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde van [belanghebbende]:(…)Het was de Belastingdienst bekend dat het adres was afgesloten. De sleutel was ingenomen op 2 november 2011 door het OM en de vennoten konden er niet meer in. Slechts één keer is [[vennoot 2]] onder politiebegeleiding binnen in het pand geweest. En [[vennoot 2]] is er nog een keer geweest maar is toen niet binnen geweest. (…)
De gemachtigde van [de inspecteur] verklaart:[[vennoot 2]] is dus toch een keer op dat adres geweest. Als het één keer kan, had het ook vaker gekund.(…)”
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.