Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:888, 19/01669
Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:888, 19/01669
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 maart 2021
- Datum publicatie
- 7 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:888
- Zaaknummer
- 19/01669
Inhoudsindicatie
WOZ. Dwangsom. Verzoek van belanghebbende om een dwangsom toe te kennen wordt niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er al eerder een besluit is genomen. Belanghebbende maakt bezwaar tegen de dwangsombeschikking. De heffingsambtenaar verklaart dit bezwaar terecht kennelijk ongegrond. Niet van betekenis is of de dwangsomclaim en/of het verzoek om afgifte van een waardebeschikking kennelijk niet-ontvankelijk is/zijn.
Uitspraak
kenmerk 19/01669
23 februari 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
tegen de uitspraak van 16 oktober 2019 in de zaak met kenmerk AMS 19/12 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 3 oktober 2018 heeft de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom ‘kennelijk niet-ontvankelijk’ verklaard (hierna: de dwangsombeschikking).
Het hiertegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar ‘kennelijk ongegrond’ verklaard.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 26 november 2019 en nader gemotiveerd op 29 december 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Voorafgaande aan de zitting heeft de heffingsambtenaar het Hof een schermprint van een aanslagbiljet doen toekomen, dat in kopie aan belanghebbendes gemachtigde is gezonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:
1. Op 20 augustus 2017 heeft [belanghebbende] (opnieuw) verzocht om afgifte van een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2015. Op 20 december 2017 heeft de heffingsambtenaar dit verzoek geweigerd. Tegen die beschikking heeft [belanghebbende] bezwaar gemaakt.
2. Tegen het niet beslissen op het bezwaarschrift heeft [belanghebbende] beroep ingesteld. Op 3 oktober 2018 heeft de heffingsambtenaar alsnog op het bezwaarschrift beslist en dit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is op die datum de dwangsombeschikking genomen.
3. Op 20 december 20181 heeft de rechtbank het beroep van [belanghebbende] tegen de uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2018 ongegrond verklaard. In een uitspraak van 11 juli 2019 heeft gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van [belanghebbende] ongegrond verklaard.2
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Het tegen de uitspraak van het Hof van 11 juli 2019 door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad op 17 april 2020 ongegrond verklaard met toepassing van art. 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht geen dwangsom is toegekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of – gelijk de heffingsambtenaar verdedigt en belanghebbende betwist – geen dwangsom verschuldigd is op grond van art. 4:17 lid 6, aanhef en letter c, Awb. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat belanghebbende voor het onderhavige jaar reeds een waardebeschikking had gekregen.