Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:89, 18/00568

Gerechtshof Amsterdam, 12-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:89, 18/00568

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 januari 2021
Datum publicatie
22 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:89
Formele relaties
Zaaknummer
18/00568

Inhoudsindicatie

verschoonbare termijnoverschrijding; bron van inkomen

Uitspraak

kenmerk 18/00568

12 januari 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Y] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 17 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/790 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.407.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2018 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft op 3 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Het hoger beroep is bij uitspraak van 6 november 2018 met toepassing van art. 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met art. 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard wegens – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – overschrijding van de hoger beroepstermijn. Belanghebbende is van deze beslissing in verzet gekomen, dat is behandeld ter zitting van het Hof op 2 juli 2019. Bij uitspraak van 11 juli 2019 heeft het Hof het verzet gegrond verklaard en het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond. De inspecteur heeft daarop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in reactie daarop vervolgens nog een groot aantal aanvullende stukken ingediend, deels op een door hem ingestuurde usb-stick.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft belanghebbende nogmaals een aantal stukken aan het Hof gestuurd. Deze ingediende stukken hebben het Hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is geboren op 6 februari 1952 en is ongehuwd. Eiser ontplooit in het onderhavige jaar activiteiten als beeldend kunstenaar.

2. In de periode 2008 tot en met 2016 genoot eiser uitsluitend een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam ingevolge de Wet werk en bijstand (bijstandsuitkering). Het verzamelinkomen is over deze jaren als volgt vastgesteld:

2008:

€ 6.709

2013:

€ 11.945

2009:

€ 12.347

2014:

€ 12.015

2010:

€ 12.312

2015:

€ 8.407

2011:

----

2016:

€ 9.760

2012:

€ 12.588

3. Eiser stond in de hierna vermelde perioden in het register van de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak als ondernemer ingeschreven.

14 juni 1996 - 26 juni 2003;

24 december 2003 - 19 maart 2009;

1 januari 2010 - 1 januari 2011;

1 januari 2012 - 7 oktober 2013;

Zijn eenmanszaak had als bedrijfsactiviteit het uitgeven van boeken.

4. Voor het onderhavige jaar heeft eiser een bedrag van € 6.072 als verzamelinkomen aangegeven. Volgens de jaaropgave van de Gemeente Amsterdam bedroeg de bruto uitkering voor dit jaar € 8.407 en de loonheffing € 1.826. Verweerder is afgeweken van de aangifte en heeft de aanslag IB/PVV vastgesteld op € 8.407. Ook is een bedrag van € 46 aan belastingrente in rekening gebracht.”

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.3.

Belanghebbende heeft in de bezwaarfase rekeningafschriften overgelegd waaruit valt op te maken dat hij op 1 juli 2015 een drietal betalingen heeft gedaan aan [Z] Advocaten. Vervolgens heeft belanghebbende – voor het eerst in hoger beroep – facturen van [Z] Advocaten overgelegd die aan deze betalingen ten grondslag liggen. Het betreft de volgende drie facturen:

-

Voorschot Declaratie 381, inzake [X] /DWI – bezwaar, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 143;

-

Voorschot Declaratie 382, inzake [X] /DWI – vovo, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 143;

-

Voorschot Declaratie 383, inzake [X] /DWI – vovo, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 45.

en daarmee voor in totaal € 339.

3 Geschil in hoger beroep

De inspecteur verdedigt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de voor het instellen daarvan geldende termijn is overschreden. Materieel is in geschil of de aanslag IB/PVV 2015 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op (1) aftrek van huurkosten en kosten voor materialen en kantoorartikelen en (2) aftrek van advocaatkosten.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing