Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:93, 19/00884
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:93, 19/00884
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2021
- Datum publicatie
- 3 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:93
- Zaaknummer
- 19/00884
Inhoudsindicatie
WOZ-woning. heffingsambtenaar heeft de door hem vastgestelde waarde aannemelijk gemaakt.
Geen recht op Pkv - gemachtigde heeft niet onderbouwd dat sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening.
Uitspraak
kenmerk 19/00884
21 januari 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.D. van Aller)
tegen de uitspraak van 3 juni 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/3929 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 31 januari 2017 de waarde van de onroerende zaak [adres woning] te [plaats] (hierna: het object) voor het kalenderjaar 2017 (waardepeildatum 1 januari 2016) vastgesteld op € 223.500 (hierna: de WOZ-waarde). In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) bekendgemaakt.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 9 mei 2018 de vastgestelde waarde verlaagd naar € 202.00 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
In haar uitspraak van 3 juni 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):
‘De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.’
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 juli 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de heffingsambtenaar is op 11 oktober 2019 een nader stuk ontvangen. Van belanghebbende zijn op 10 september 2019, 8 oktober 2019, 21 januari 2020 en op 29 oktober 2020 nadere stukken ontvangen. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (waarin het object is aangeduid als de ‘woning’):
“1. Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een bovenwoning met zolder. De oppervlakte van de woning is ongeveer 51 m².”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Het object was de woning van belanghebbende.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep (bij het nader stuk van 11 oktober 2019) een taxatierapport overgelegd van 21 augustus 2019 (hierna: het taxatierapport). In dit taxatierapport is de WOZ-waarde op 1 januari 2016 bepaald op € 202.000. Deze WOZ-waarde is tot stand gekomen door vergelijking met de woningen [object 1], [object 2] en [object 3] (de berging van dit laatste object is gewaardeerd op € 4.000), alle gelegen te [plaats], welke objecten (hierna: de vergelijkingsobjecten) enige tijd voor of na de waardepeildatum zijn verkocht. In het taxatierapport zijn foto’s opgenomen van de woning en de vergelijkingsobjecten, is geografische informatie vermeld omtrent de ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten en is een ‘overzicht taxatiewaarden’ opgenomen. In dit overzicht worden aan de kwaliteit en de staat van onderhoud van het object de waardering 2 gegeven (hetgeen staat voor matig; 3 staat voor gemiddeld). Verder zijn onder meer zijn de volgende gegevens opgenomen:
Object |
Kwaliteit |
Onderhoud |
Transactie-datum |
Gecorrigeerde transactieprijs |
Oppervlakte |
Prijs/m² |
Prijs/m2 neutraal voor K&O |
[object 1] |
3 |
3 |
1/12/2015 |
€ 231.000 |
56 |
€ 4.125 |
€ 4.125 |
[object 2] |
2 |
3 |
22/11/2016 |
€ 226.000 |
54 |
€ 4.185 |
€ 4.405 |
[object 3] |
2 |
3 |
5/9/2016 |
€ 233.000 |
52 |
€ 4.404 |
€ 4.636 |
Gemiddelde prijs/m2 |
€ 4.238 |
€ 4.389 |
Om tot de getaxeerde waarde van het object te komen is in het overzicht is een bedrag van € 3.804 als de gemiddelde prijs per vierkante meter van het object in aanmerking genomen en is voor de zolder de waarde op € 8.000 bepaald.
In de procedure in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar als bijlage bij een nader stuk van 2 november 2018 een gebrekenonderzoek van het object ingebracht dat in opdracht van de gemachtigde van belanghebbende is gemaakt. Voor zover in hoger beroep van belang staat in dit rapport het volgende advies opgenomen:
“Advies
Scheuren:
Constructief herstel is momenteel niet noodzakelijk.
De scheuren dienen te worden gemonitord. Om dat te kunnen doen is aan u een zogenaamde scheurwijdtemeter afgegeven en is aan u vertelt hoe deze te gebruiken.”
De gemachtigde van belanghebbende is niet ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ter zitting van het Hof heeft zij een lijst ingebracht met zaken die zij stelt in behandeling te hebben en heeft zij, zakelijk weergegeven, onder andere het volgende verklaard:
“U vraagt naar mijn werkzaamheden als advocaat. In 1999 ben ik gestopt als advocaat. Ik ben 22 jaar advocaat geweest in verschillende soorten zaken; zowel civiel recht en vreemdelingenzaken als WOZ-zaken. U vraagt mij naar een opdrachtbevestiging. Ik antwoord hierop dat ik deze niet heb en dat een opdrachtbevestiging in mijn tijd als advocaat nog niet verplicht was. Ik ben met [X] in contact gekomen via een familielid van mij waar hij een relatie mee had. U vraagt mij of ik een BTW-nummer heb. Ik antwoord hierop dat ik geen BTW-nummer heb en dat ik omzetbelasting in rekening breng op mijn facturen, omdat dat in principe behoort te gebeuren. Afhankelijk van de hoeveelheid middelen die ik ontvang moet ik aangifte doen onder de kleine ondernemersregeling. U vraagt mij of ik aangifte doe voor de omzetbelasting en of ik de omzetbelasting heb afgedragen. Dit beantwoord ik ontkennend.
De factuur voor de verleende bijstand voor de procedure in hoger beroep bedraagt € 2.000 exclusief omzetbelasting. U houdt mij voor dat ik in totaal ongeveer € 5.000 (exclusief omzetbelasting) heb gefactureerd aan [X], terwijl hij zich financieel in een niet zo’n goede situatie bevond. Ik verklaar dat dit klopt en dat ik daarom mijn facturatie per moderatie heb gedaan, wat betekent dat ik mijn declaratie beperkt heb. U vraagt mij om mijn omzet in 2019 en 2020 te schatten. Hierop antwoord ik dat mijn omzet in beide jaren ongeveer € 4.000 bedraagt.
(…)
U vraagt mij of ik reclame maak voor mijn werkzaamheden als bijstandsverlener. Ik verklaar dat ik niet adverteer, ook niet toen ik advocaat was. Ik heb al mijn cliënten ‘via-via’ gekregen.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van € 154.000, de heffingsambtenaar bepleit ook in hoger beroep een waarde van € 202.000. Daarnaast is in geschil of de rechtbank terecht geen vergoeding aan belanghebbende heeft toegekend voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.