Gerechtshof Amsterdam, 02-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:973, 19/00722
Gerechtshof Amsterdam, 02-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:973, 19/00722
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 februari 2021
- Datum publicatie
- 14 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:973
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1366, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/00722
Inhoudsindicatie
De beslissing van de rechtbank dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is juist.
Uitspraak
kenmerk 19/00722
2 februari 2021
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 23 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/5307 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2017 aan belanghebbende voor het jaar
2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.884. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 30.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16
oktober 2017, niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep
in haar uitspraak van 23 april 2019 ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof
ingekomen op 15 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 september 2020, door het Hof ontvangen op 5
oktober 2020, verzocht om uitstel van de zitting. Het uitstelverzoek is door het Hof afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (daarin wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Met dagtekening 31 augustus 2016 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2015 gedaan berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.388. In de aangifte heeft eiseres een bedrag van € 4.056 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
2. Verweerder heeft eiseres op 16 december 2016 en op 27 januari 2017 een (herhaald) verzoek om informatie gestuurd met betrekking tot het inkomen uit werk en woning en de persoonsgebonden aftrek (aftrek specifieke zorgkosten). In de brief van 27 januari 2017 is eiseres verzocht te reageren vóór 10 februari 2017.
3. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 3 februari 2017 waarin zij schrijft het eerste verzoek om informatie, van 16 december 2016, niet te hebben ontvangen. Eiseres verzoekt om een kopie van die brief en om uitstel van de reageertermijn.
4. Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van 10 februari 2017, waarbij hij een kopie van de brief van 16 december 2016 heeft gevoegd. Eiseres is verzocht te reageren vóór 24 februari 2017. Eiseres heeft niet gereageerd.
5. Op 3 maart 2017 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijking van de aangifte naar
eiseres gestuurd. In de brief is de volgende berekening van de voorgenomen afwijking opgenomen:
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 15.444
Totaalbedrag van de afwijking(en) € 19.440 +
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 34.884
Persoonsgebonden aftrek
Persoonsgebonden aftrek volgens de aangifte € 4.056
Totaalbedrag van de afwijking(en) € 4.056 -/-
Vastgesteld bedrag van de persoonsgebonden aftrek € 0
Eiseres is, indien zij het niet eens is met het voornemen tot afwijking van de aangifte van verweerder, verzocht vóór 17 maart 2017 te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
6. Met dagtekening 25 april 2017 is de onderhavige aanslag aan eiseres opgelegd.
7. Eiseres heeft hiertegen op 5 juni 2017 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres het volgende vermeld:
“Hierbij wil ik bezwaar maken tegen genoemde aanslagen. Ik wil ook bij vermelden ik heb geen telefoonnummer op het moment maar ik zag dat je eentje moet invullen en dat is een hele oude nummer zo ik wil erbij zeggen ik ben telefoonish niet bereikbaar ik weet niet zeker of ik hier moet opgeven dat ik ook graag een uitstel van betaling wil.”
8. In reactie op het bezwaarschrift heeft verweerder aan eiseres op 20 juni 2017 een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Ik kan uw bezwaarschrift niet in behandeling nemen, omdat u deze niet heeft gemotiveerd. Ik stel u in de gelegenheid mij vóór 18 juli 2017 alsnog de motivering toe te zenden.
Kopieën van de vragenbrief en de brief met de voorgenomen afwijking van de aangifte 2015 heb ik nogmaals meegestuurd.
Na ontvangst van de volledige motivering zal uw bezwaarschrift verder in behandeling worden genomen.”
9. Eiseres heeft geen motivering toegezonden. Op 18 juli 2017 heeft verweerder eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld een motivering toe te zenden, vóór 1 augustus 2017. In de brief van 18 juli 2017 is voorts opgenomen:
“Als ik vóór bovengenoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht
niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval ga ik er vanuit dat u afziet van het recht om gehoord te worden.”
10. Eiseres heeft geen motivering toegezonden. Bij brief van 1 augustus 2017 heeft verweerder eiseres verzocht om telefonisch contact op te nemen. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op het herhaalde verzoek van 18 juli 2017 is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u vóór 9 augustus 2017 telefonisch contact met mij op te nemen.
Als ik vóór bovengenoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien. Tevens komt de uitstel van betaling te vervallen.”
11. Eiseres heeft bij brief van 3 augustus 2017, ontvangen door verweerder op 8 augustus 2017, gereageerd. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Uit uw brief van 1-8-2017 begreep ik dat er een erdere brief was gestuurd maar helaas die heb ik niet ontvangen. Het gaat om bezwaar (…). Kunt u me alsnog dat brief opsturen zodat ik weet over welke informatie het gaat?”
12. Op 9 augustus 2017 heeft verweerder eiseres een kopie van de brieven die betrekking hebben op het ingediende bezwaar gestuurd. Tevens heeft verweerder daarbij een kopie van de brief met de voorgenomen afwijking van de aangifte gevoegd.
13. Op 12 september 2017 heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met verweerder. Tijdens dit gesprek heeft verweerder eiseres verzocht om het bezwaar vóór 25 september 2017 te motiveren.
14. Eiseres heeft bij brief van 19 september 2017, ontvangen door verweerder op 25 september 2017, bericht dat zij niet in de gelegenheid is tijdig een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen. Daarbij heeft zij niet verzocht om uitstel van de reageertermijn.
15. Verweerder heeft op 16 oktober 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Omdat ik tot nu toe geen motivering van het bezwaarschrift heb ontvangen, voldoet uw bezwaar niet aan de formele vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar is niet-ontvankelijk.
Horen
Omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, heb ik op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht afgezien van het horen.”
16. Bij brief van 17 november 2017, ontvangen door de rechtbank op 23 november 2017, heeft eiseres beroep ingesteld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken