Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:980, 19/00565 en 19/00586

Gerechtshof Amsterdam, 30-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:980, 19/00565 en 19/00586

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
25 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:980
Formele relaties
Zaaknummer
19/00565 en 19/00586
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 18

Inhoudsindicatie

WOZ. Waardering waterverdedigingswerken. Dijklichaam.

Uitspraak

Kenmerken 19/00565 en 19/00586

30 maart 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Uithoorn, de heffingsambtenaar,

en het incidenteel hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A. Bakker),

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AMS 18/788 en AMS 18/806 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 11 juli 2017 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de Woning) op de waardepeildatum 1 januari 2015 voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 386.000 (hierna: de WOZ-beschikking 2016).

1.1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 20 december 2017, de WOZ-waarde verminderd tot € 327.000 (hierna ook: uitspraak I).

1.2.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 11 juli 2017 op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ de WOZ-waarde van de Woning op de waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 403.000 (hierna: de WOZ-beschikking 2017).

1.2.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 20 december 2017, de WOZ-waarde verminderd tot € 349.000 (hierna ook: uitspraak II).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 maart 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken I en II;

- stelt de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [A-straat 1] te [Z] voor het belastingjaar

2016 vast op € 316.000,- en voor het belastingjaar 2017 vast op € 337.000,-;

- bepaalt dat de aanslagen onroerende zaakbelasting overeenkomstig deze waarde worden verminderd;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken I en II;

- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van in totaal € 92,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.”

1.4.

De tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 9 april 2019 en 11 april 2019. Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is eigenaar van de woning. Het gaat om een twee-onder-één-kap woning aan een dijk. De inhoud van de woning is 526 m³ en de oppervlakte van het perceel is 310 m². Er is een dijkenvrijstelling van toepassing van 132 m².”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep voor beide jaren in geschil of de heffingsambtenaar, ook in het licht van hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de heffingsambtenaar de waarde van de grond op juiste wijze heeft vastgesteld.

3.2.

In incidenteel hoger beroep is in geschil of de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding op het juiste bedrag is vastgesteld.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing