Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1079, 21/00322
Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1079, 21/00322
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 maart 2022
- Datum publicatie
- 13 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1079
- Zaaknummer
- 21/00322
Inhoudsindicatie
In geschil is of terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
Uitspraak
kenmerk 21/00322
29 maart 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
I. [X], wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: B. de Jong LL.B.
tegen de uitspraak van 8 april 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/1780 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel, de invorderingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De invorderingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 18 december 2019 wegens het onbetaald blijven van een naheffingsaanslag parkeerbelasting € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De invorderingsambtenaar heeft dit bezwaar bij uitspraak van 6 maart 2020 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 8 april 2021 het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 8 mei 2021. De invorderingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
De invorderingsambtenaar heeft op 7 maart 2022 een pleitnota ingediend. Een kopie van deze pleitnota met bijlage is op dezelfde dag (digitaal) toegezonden aan de gemachtigde.
Bij e-mailbericht van 7 maart 2022 heeft de gemachtigde het Hof ervan in kennis gesteld dat belanghebbende noch de gemachtigde zal verschijnen ter zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 juni 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 56,75, omdat tijdens een controle is geconstateerd dat de auto van belanghebbende op 14 juni 2019 omstreeks 09:39 uur op een locatie ter hoogte van het metrostation aan de Van der Madeweg in de gemeente Ouder-Amstel stilstond, zonder dat hiervoor parkeerbelasting was voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In dit bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling voor het bedrag van de naheffingsaanslag. De invorderingsambtenaar heeft dit uitstelverzoek bij brief van 5 september 2019 afgewezen. In deze brief van de invorderingsambtenaar is onder meer het volgende vermeld:
“Op 2 september 2019 heeft u tijdens een telefonische hoorzitting aangegeven dat op [uw] verzoek (…) om uitstel van [betaling] nog geen bericht heeft ontvangen en wij volgens de Leidraad Invordering 2008 artikel 25.2.3 in beginsel gehouden zijn uitstel van betaling te verlenen.
Volgens artikel 25.1.3. wijzen wij uw hierbij verzoek af.
Redenen afwijzing verzoek om uitstel
Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:
j. voor zover de aanslag betrekking heeft op: (…) parkeerbelastingen (…).
(…) Daarnaast verwijs ik u naar de Algemene wet bestuursrecht 6:16.
“Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.” (…).”
Nadat belanghebbende bij brief van 12 september 2019 bezwaar had aangetekend tegen de afwijzing van zijn uitstelverzoek en had gevraagd het verzochte uitstel alsnog te verlenen, heeft de invorderingsambtenaar het uitstelverzoek bij brief van 25 oktober 2019 voor de tweede maal afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende vermeld:
“Bent u het niet eens met dit besluit?
Tegen deze uitspraak kunt u, binnen 6 weken na dagtekening van deze uitspraak, in beroep gaan bij de rechtbank Amsterdam. (…)
Ik verwijs u eveneens naar de Algemene wet bestuursrecht artikel 6:16:
“Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.”
Dit betekend dat u de aanslag dient te betalen ook al gaat u tegen deze uitspraak in beroep.”
Bij brief met dagtekening 28 oktober 2019 heeft de invorderingsambtenaar een duplicaat naheffingsaanslag aan belanghebbende toegezonden. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Door het indienen van een bezwaarschrift wordt de betalingsverplichting niet opgeschort.
BETAAL OP TIJD
Het totaal verschuldigde bedrag dient binnen 14 dagen na dagtekening van deze naheffingsaanslag op ons rekeningnummer te zijn bijgeschreven. Indien wij geen tijdige of volledige betaling ontvangen, wordt u aangemaand. De kosten van deze invorderingsmaatregel komen voor uw rekening.”
Bij brief aan de invorderingsambtenaar van 29 oktober 2019 heeft belanghebbende wederom verzocht om uitstel van betaling te verlenen totdat de naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan.
Op 4 november 2019 heeft belanghebbende bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de onder 2.5 vermelde uitspraak op bezwaar. In zijn beroepschrift heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling.
De invorderingsambtenaar heeft het onder 2.7 vermelde verzoek van 29 oktober 2019 bij brief van 8 november 2019 afgewezen. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Ik wil u erop wijzen dat uw bezwaarschrift tegen [de] naheffingsaanslag op 25 oktober 2019 ongegrond is verklaard. Gelet op het voorgaande kan ik niet meer op uw verzoek, het verlenen van uitstel van betaling, ingaan.”
Bij brief van 18 december 2019 heeft de invorderingsambtenaar een aanmaning aan belanghebbende verzonden wegens het onbetaald blijven van de onder 2.2 vermelde naheffingsaanslag. Bij beschikking met dagtekening 18 december 2019 heeft de invorderingsambtenaar daarbij € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.