Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1195, 21/00213

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1195, 21/00213

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 april 2022
Datum publicatie
2 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1195
Formele relaties
Zaaknummer
21/00213

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Hoger beroep ongegrond. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

kenmerk 21/00213

19 april 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.F. Karamat Ali,

tegen de uitspraak van 20 januari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/828 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 9 mei 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbare winst en belastbaar bedrag van € 100.000. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.581 en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.

1.2.

Nadat belanghebbende daarentegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraak van 12 november 2019 de aanslag vpb verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 30.205, de beschikking belastingrente verminderd tot € 477 en de verzuimboete verminderd tot € 246.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 20 januari 2021 als volgt op het beroep beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen de aanslag en de belastingrente gegrond;

- verklaart het beroep gericht tegen de verzuimboete ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag en de belastingrente;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 28.590 en bepaalt dat de belastingrente overeenkomstig verminderd wordt; en

- draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 345 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 26 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:

Feiten

1. Belanghebbende] is op 11 april 1990 opgericht. Haar statutaire zetel bevindt zich [statutaire zetel] . Feitelijk is de onderneming van [belanghebbende] gevestigd in Nederland aan de [adres] te [plaats] . De onderneming houdt zich bezig met houdster- en/of financieringsactiviteiten. Met ingang van 12 juli 1990 is [X] [hierna: de dga] enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende]. Deze vennootschap houdt alle aandelen in [Y] die op haar beurt alle aandelen in [Z] houdt. [De dga] houdt voorts alle aandelen in [A] , die op haar beurt 50 percent van de aandelen houdt in [B] De andere 50 percent van de aandelen in [B] worden gehouden door [C] met als achterliggende aandeelhouder [zakelijk partner] , een zakelijk partner van [de dga].

2. [ Belanghebbende] heeft ultimo 2013 een vordering op [de dga] uit hoofde van een rekening-courantschuld (de vordering op [de dga]). [Belanghebbende] heeft daarnaast ultimo 2013 een vordering op [B] (de vordering op [B] ). Daarnaast heeft [belanghebbende] een vordering op [Z]

3. [ Belanghebbende] is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2013. [De inspecteur] heeft [belanghebbende] bij schrijven van 15 april 2014 bericht dat het verzoek voor het uitstel tot het doen van aangifte is afgewezen. Bij latere brieven heeft [de inspecteur] [belanghebbende] herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte, uiterlijk op 10 juli 2014, nadien gewijzigd tot 1 november 2014. Ten laatste heeft [belanghebbende] uitstel gekregen om de aangifte uiterlijk voor 13 februari 2015 in te dienen. [De inspecteur] heeft er bij gelegenheid van de aanmaning op gewezen dat het belastbare bedrag geschat zal worden indien de aangifte niet tijdig wordt ontvangen en dat dan een boete kan worden opgelegd oplopend tot € 4.920.

4. Op 20 april 2015 is [de inspecteur] overgegaan tot vaststelling van een ambtshalve aanslag en heeft gegevens ter verwerking ingetoetst in het aanslagensysteem van de Belastingdienst. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 100.000 en tevens is een verzuimboete opgelegd. Op 1 mei 2015 heeft [de inspecteur] via elektronische weg een aangifte Vpb voor het jaar 2013 ontvangen naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van negatief € 342.418. Daarin is een buitengewone last aangegeven van € 343.417. De aanslag Vpb 2013 is met dagtekening 9 mei 2015 opgelegd zonder rekening te houden met deze aangifte.

5. [ De inspecteur] heeft de ingediende aangifte aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2013 en de verzuimboete. In verband met de behandeling van de bezwaren tegen de aan [belanghebbende] opgelegde aanslagen Vpb 2013 en 2016 heeft op 15 mei 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek zijn ook de correcties betreffende de aanslag Vpb 2015 aan de orde gekomen.

6. In de periode september 2015 en nadien is er gecorrespondeerd tussen partijen en heeft het hoorgesprek van 15 mei 2019 plaats gevonden. Met dagtekening 31 december 2015 heeft [de inspecteur] de aanslag Vpb 2014 conform de aangifte vastgesteld.

7. Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar bedrag Vpb 2013 verminderd tot € 30.205 en is de boete verminderd tot € 246. Het belastbaar bedrag is daarbij als volgt berekend:

Aangegeven belastbare winst -/- € 342.418

Bij correctie rente vordering [B] € 24.450

Bij correctie rente rekening-courant [dga] € 4.756

Bij geen aftrek buitengewone last € 343.417

Vastgesteld belastbaar bedrag € 30.205.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

Anders dan in onderdeel 1 van de uitspraak van de rechtbank is vastgesteld, werd het 100% aandelenbelang in [Y] (en het middellijk belang in haar dochtervennootschap [Z] ) niet gehouden door belanghebbende, maar door een zustervennootschap van belanghebbende, [A] De dga in belanghebbende is ook van die vennootschap enig dga. Voorts worden de 50%-aandelenbelangen in [B] niet zoals de rechtbank heeft vastgesteld gehouden door [A] en [C] maar door belanghebbende en [D] Van laatstbedoelde vennootschap is [zakelijk partner] middellijk aandeelhouder via [E] ; [C] is in relatie tot de voorliggende zaak niet bekend bij partijen.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag vpb 2013 het vertrouwensbeginsel heeft geschonden aangezien de aanslag vpb 2014 overeenkomstig de aangifte is vastgesteld. Voorts ligt wederom ter beoordeling voor of bij het vaststellen van de belastbare winst terecht rente is berekend over een tweetal vorderingen van belanghebbende en of terecht geen rekening is gehouden met een buitengewone last. De verzuimboete is niet in geschil.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing