Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1452, 21/00142-GHK

Gerechtshof Amsterdam, 13-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1452, 21/00142-GHK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 mei 2022
Datum publicatie
25 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1452
Formele relaties
Zaaknummer
21/00142-GHK

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak geheimhoudingskamer; verzochte beperkte kennisneming gerechtvaardigd; hoofdzaak informatiebeschikking; belang van privacy; controlestrategie; procespositie.

Uitspraak

kenmerk 21/00142-GHK

13 mei 2022

zevende enkelvoudige belastingkamer, fungerende als geheimhoudingskamer

van de mondelinge tussenuitspraak in het hoger beroep van

gemachtigden: mrs. K.M.T. Helwegen en J. Kloosterman (Allen & Overy LLP)

tegen de uitspraak van 17 december 2020, in de zaak met kenmerk HAA 17/1083 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

De mondelinge behandeling van het verzoek van de inspecteur tot beperkte kennisneming (geheimhouding voor belanghebbende) heeft plaatsgevonden op 29 april 2022.

Het Hof:

-

acht de door de inspecteur verzochte beperkte kennisneming gerechtvaardigd en wijst het verzoek tot beperkte kennisneming toe;

-

stelt het procesdossier ter beschikking van de kamer die de hoofdzaak behandelt.

Gronden:

1. In deze procedure die betrekking heeft op een door de inspecteur genomen informatiebeschikking heeft de inspecteur ten aanzien van een groot aantal stukken het standpunt ingenomen dat er gewichtige redenen zijn in de zin van art. 8:29 lid 1 Awb om ten aanzien van (gedeelten van) die stukken te bepalen dat alleen de kamer van het Hof dat oordeelt over de juistheid van de informatiebeschikking daarvan kennis zal nemen, en die (gedeelten) van stukken voor belanghebbende geheim gehouden worden (beperkte kennisneming).

Van de zijde van belanghebbende is verklaard dat indien en voor zover het Hof van oordeel is dat de inspecteur zich terecht beroept op art. 8:29 lid 1 Awb, zij toestemming verleent dat de kamer van het Hof dat oordeelt over de juistheid van de informatiebeschikking ook op grondslag van de voor belanghebbende geheim te houden stukken uitspraak doet.

2. Ter beoordeling van het verzoek tot beperkte kennisneming is het dossier in handen gesteld van de zevende enkelvoudige belastingkamer. De geheimhoudingskamer heeft daartoe de beschikking gekregen over een ongeschoonde versie van de stukken ten aanzien waarvan de inspecteur een beroep doet op art. 8:29 lid 1 Awb, en heeft kennis genomen van het gehele dossier van de zaak.

3. De inspecteur heeft verzocht om beperkte kennisneming van (gedeelten van):

3.1.

Stukken aangeduid als bijlage 1 (overzicht onderliggende stukken) en bijlage 2 (controledossier) in de beslissing van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 23 oktober 2017.

3.2.

Stukken aangeduid als bijlage 3 in de beslissing van de rechtbank van 23 oktober 2017, welke stukken in hoger beroep zijn vervangen door bijlage A. Bijlage A is identiek aan bijlage 3 met dien verstande dat de inspecteur nader het standpunt heeft ingenomen dat een deel van de stukken waarvan aanvankelijk het standpunt werd ingenomen dat deze voor belanghebbende geheim dienden te worden gehouden, thans wel aan de belanghebbende kunnen worden verstrekt, welke verstrekking inmiddels heeft plaatsgevonden.

3.3.

Stukken die zijn aangeleverd op een USB-stick en waarop de uitspraak van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 31 maart 2020 betrekking heeft. Het betreft zeven mappen genummerd 0 tot en met 6, waarvan map 0 geen inhoud heeft.

3.4.

Een nader concept van een brief met dagtekening 13 april 2017 die in overweging 13 van de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2020 is aangeduid als ‘de definitieve versie’ ten aanzien waarvan de inspecteur ter zitting nader heeft verklaard dat het ook hier slechts een niet verzonden (nader) concept betreft.

3.5.

Het ‘verslag inleidende bespreking boekenonderzoek ovb [Y] ’, (bijlage 2 bij bijlage 1, bij het verweerschrift in eerste aanleg).

4. Het Hof stelt voorop dat in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken door de inspecteur aan het Hof en aan de wederpartij ter beschikking moeten worden gesteld. Opmerking daarbij verdient dat stukken die niet (meer) van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) openstaande geschilpunten, niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren.

5. Het bepaalde in art. 8:29 Awb biedt de mogelijkheid (delen van) een op de zaak betrekking hebbend stuk voor belanghebbende geheim te houden indien daartoe gewichtige redenen bestaan. Bij het geheimhouden voor belanghebbende van (delen van) een op zaak betrekking hebbend stuk moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Beslissend bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur zich terecht op beperkte kennisneming beroept is niet of desbetreffende (gedeelten van) de stukken voor de verdediging van het standpunt van belanghebbende noodzakelijk of essentieel zijn – dan zou zonder meer kennisneming dienen plaats te vinden – en ook niet of kennisneming door de belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de inspecteur voor beperkte kennisneming aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang dat belanghebbende heeft bij onbeperkte kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding voor belanghebbende rechtvaardigen.

6. De vraag in hoeverre het beroep op beperkte kennisneming gerechtvaardigd is kan niet los worden gezien van de hoofdzaak. Hier betreft die hoofdzaak een informatiebeschikking, de inspecteur is derhalve nog doende om de omvang van de materiële belastingschuld vast te stellen (te onderzoeken) en het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat hij daarbij op onaanvaardbare wijze wordt gehinderd indien belanghebbende in staat wordt gesteld door kennisneming van alle of bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken haar informatieverschaffing af te stemmen op de gegevens waarover de inspecteur reeds beschikt.

De heden gegeven beslissing van de geheimhoudingskamer op het verzoek tot beperkte kennisneming heeft uitsluitend betrekking op de procedure inzake de informatiebeschikking. Het is niet uitgesloten dat indien het te zijner tijd tot een procedure komt over een opgelegde belastingaanslag meer stukken aan belanghebbende ter beschikking moeten worden gesteld dan thans het geval is.

7.1.

Het Hof onderkent op zichzelf het belang van privacy. Aan dat belang van privacy kan voor zover het gaat om gegevens van belastingambtenaren in de op de zaak betrekking hebbende stukken die gedeeltelijk aan belanghebbende zijn verstrekt (bijlage A, zie overweging 3.2.) voldoende tegemoet worden gekomen door de verschillende ambtenaren met verschillende letters aan te duiden, e.e.a. zoals plaatsgevonden heeft in bijlage A. Het belang van privacy vormt, aldus ingevuld, een voldoende gewichtige reden tot geheimhouding.

7.2.

De geheimhoudingskamer onderkent dat het belang van de effectiviteit van het door de Belastingdienst uit te oefenen toezicht op de naleving van de belastingwetten meebrengt dat passages die inzicht geven in de controlestrategie en die aan een effectieve controle en een effectief onderzoek naar de omvang van de materiële belastingschuld in de weg zouden staan indien ze bekend zouden worden gemaakt, geheim worden gehouden. Dit belang weegt in een procedure inzake een informatiebeschikking, dus lopende het onderzoek naar de omvang van de materiële belastingschuld, zwaarder dan in een procedure waarin de inspecteur die belastingschuld al heeft vastgesteld of – in het kader van een bezwaarprocedure – doende is de omvang van die schuld te heroverwegen (zie overweging 6.).

7.3.

De geheimhoudingskamer onderkent voorts als gewichtige reden het belang dat de inspecteur in overleg met andere ambtenaren van de Belastingdienst in overleg moet kunnen treden en hij zijn gedachten onbelemmerd moet kunnen bepalen/vormen, zodat die gedachtenvorming, indien deze nog niet is afgerond, niet voor derden (belanghebbende) toegankelijk mag zijn. De inspecteur moet bij de uitoefening van zijn publieke taak zijn (proces)positie kunnen bepalen en daarbij komt hem een zekere ruimte toe, zonder dat dat bepalen en de in dat kader te maken afwegingen bij de wederpartij bekend worden.

8. Met inachtneming van het vorenoverwoge komt de geheimhoudingskamer tot het volgende oordeel:

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.1. is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.2. is beperkte kennisneming deels gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2. en overigens op de grond omschreven onder 7.1.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3., mappen 1, 2 en 3, is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3., mappen 4 en 5, is beperkte kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven in 7.3.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3, map 6, (word-)bestanden 1 en 4, is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3 map 6, (PDF-)bestanden 2 en 3, is beperkte kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.3.;

- met betrekking tot het stuk aangeduid onder 3.4. is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;

- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.5. is beperkte kennisneming kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.3.

9. Het Hof merkt hierbij nog op dat een deel van de stukken waarvoor de inspecteur beperkte kennisneming heeft verzocht geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreft omdat het hier om triviale mededingen gaat (zoals een e-mail inhoudende de mededeling dat een ambtenaar enkele weken met vakantie gaat), die voor de beslechting van het geschil van geen enkel belang kunnen zijn. Hetgeen is overwogen onder 8. heeft geen betrekking op deze stukken. Overlegging aan belanghebbende kan echter achterwege blijven omdat het geen stukken zijn als bedoeld in art. 8:42 lid 1 Awb.

Slotsom

10. Het verzoek tot beperkte kennisneming kan worden toegewezen.

De uitspraak is gedaan op 13 mei 2022 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier.

(griffier) (lid van de belastingkamer)

Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.