Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1581, 21/01668
Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1581, 21/01668
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 mei 2022
- Datum publicatie
- 24 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1581
- Zaaknummer
- 21/01668
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Het Hof acht het aannemelijk dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de door belanghebbende gestelde gebreken. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
Uitspraak
kenmerk 21/01668
24 mei 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van – naar het Hof begrijpt – 31 augustus 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/808 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 maart 2019 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 1.768.000. Gelijktijdig is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
23 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de hiervoor vermelde vastgestelde waarde en aanslag onroerendezaakbelasting gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 augustus 2021 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [belanghebbende] van € 125,-;
- -
-
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan [belanghebbende] tot een bedrag van € 375,-.”
Belanghebbende heeft op 9 oktober 2021 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en dat aangevuld bij brief van 9 november 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en dat aangevuld bij brief van 8 april 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De uitspraak van de rechtbank bevat geen dagtekening. Tot de stukken behoort een (kopie van een) brief van de rechtbank aan belanghebbende van 31 augustus 2021 waarin is vermeld dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan en waarbij een kopie van die uitspraak is gevoegd.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een grachtenpand, daterend van omstreeks 1620. De oppervlakte van de woning bedraagt circa 262 m2 en de oppervlakte van het perceel 108 m2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem op € 1.768.000 vastgestelde WOZ-waarde van de woning, tijdens de procedure in hoger beroep, een intern taxatierapport overgelegd, opgesteld door [A] , Register-Taxateur. In dit rapport is de waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2018 getaxeerd op € 1.768.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met de panden [B-straat] 131, [C-straat] 2 en [A-straat] 354, alle gelegen te [Z] in de [omgeving van plaats Z] , welke objecten (hierna ook: vergelijkingsobjecten) rond de waardepeildatum zijn verkocht. Dit taxatierapport bevat onder meer een taxatiematrix met een overzicht van relevante gegevens (en foto’s) van de drie vergelijkingsobjecten.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem op € 1.768.000 vastgestelde waarde niet te hoog is.