Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1599, 21/00378

Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1599, 21/00378

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 mei 2022
Datum publicatie
24 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1599
Zaaknummer
21/00378

Inhoudsindicatie

Aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. Omkering en verzwaring van de bewijslast door niet doen vereiste aangifte. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat het belastbaar inkomen uit werk en wonen en het bijdrage-inkomen voor het jaar 2017 te hoog is vastgesteld en slaagt dus niet in de op haar rustende verzwaarde bewijslast. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

kenmerk 21/00378

31 mei 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: D.J. Vogel

tegen de uitspraak van 19 april 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/2902 en HAA 20/2903 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2019 voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000. Daarbij is een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 116 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2019 voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.000. Daarbij is € 67 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft op 23 december 2019 een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2017; deze aangifte is door de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 Wet IB 2001.

1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2020 de aanslagen IB/PVV en ZVW 2017 ambtshalve verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning c.q. een bijdrage inkomen van € 9.450, met overeenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente. De verzuimboete is in stand gebleven. Belanghebbende heeft tegen deze beslissingen bezwaar gemaakt.

1.4.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 4 mei 2020 de bezwaren afgewezen en de boete gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.5.

De rechtbank bij de uitspraak van 19 april 2021 het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank bij brief van 27 mei 2021 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Eiseres is geboren [in] 1984, is gehuwd en is volgens de Basisregistratie Personen (BRP) vanaf 16 februari 2017 woonachtig aan de [A-straat] te [Z] . Van 1 januari 2017 tot 15 februari 2017 was eiseres woonachtig aan de [B-straat] te [Z] .

2. Eiseres was in 2017 als beeldend kunstenares verbonden aan de [Y] van beeldende kunsten te [Z] (hierna: [Y] ).

3. Eiseres heeft over het jaar 2017 van de [Y] een vergoeding ontvangen ten bedrage van € 12.200. De [Y] heeft dit inkomen middels een formulier ‘uitbetaalde (…) bedragen aan derde’ aan verweerder doorgegeven. Er zijn over dit inkomen geen loonheffingen ingehouden en afgedragen.

4. Met dagtekening 31 oktober 2018 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv 2017 en zvw 2017.

5. Op 25 januari 2019 is aan eiseres een herinnering gestuurd waarbij te kennen is gegeven dat de aangifte uiterlijk 8 februari 2019 moet zijn ontvangen.

6. Verweerder heeft op 22 februari 2019 een aanmaning naar eiseres verzonden waarin eiseres in de gelegenheid wordt gesteld uiterlijk 8 maart 2019 aangifte te doen.

7. Bij gebreke van een aangifte heeft verweerder de definitieve aanslagen ib/pvv 2017 en zvw 2017 op 11 december 2019 ambtshalve vastgesteld. Het belastbare inkomen uit werk en wonen alsmede het bijdrage-inkomen worden vastgesteld op € 20.000.

8. Op 23 december 2019 doet eiseres alsnog een aangifte ib/pvv 2017 en zvw 2017 over het jaar 2017. In de aangifte is de vergoeding van de [Y] (stipendium) ten bedrage van € 12.200 opgenomen, alsmede kosten (‘jaarbijdrage’) ten bedrage van € 2.750.

9. Verweerder heeft de aangifte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv 2017 en zvw 2017. Rekening houdend met het stipendium van de [Y] ten bedrage van € 12.200 en vermelde jaarbijdrage ten bedrage van € 2.750 vermindert verweerder de aanslagen met dagtekening 12 februari 2019 ambtshalve tot een belastbaar inkomen uit werk en wonen, alsmede bijdrage-inkomen, van € 9.450. De verzuimboete is gehandhaafd.

10. Eiseres stelt per brief van 24 maart 2020 bezwaar in tegen de ambtshalve verminderde aanslagen ib/pvv 2017 en zvw 2017.

11. Bij uitspraken op bezwaar van 4 mei 2020 handhaaft verweerder de aanslagen, waartegen eiseres op 18 mei 2020 beroepen heeft ingesteld.”

2.2.

Partijen hebben de feitenvaststelling niet betwist. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil daarom ook uit van deze feiten.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslagen IB/PVV en ZVW niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Verder is de opgelegde verzuimboete in geschil.

4 4. Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing