Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1731, 20/00438

Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1731, 20/00438

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 juni 2022
Datum publicatie
15 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1731
Zaaknummer
20/00438

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting; in hoger beroep is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de inhoudingsvrijstelling; bewijslastverdeling vrijstelling; subjectieve toets; wegdenkgedachte; objectieve toets; toetsing artikel 4, lid 3, aanhef en onderdeel c Wet DB aan EU-recht.

Uitspraak

kenmerk 20/00438

2 juni 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V.B.A., gevestigd te [Z] , België, belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.J. de Lignie

tegen de uitspraak van 26 juni 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/879 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 31 juli 2018 een dividenduitkering ontvangen van de in Nederland gevestigde [A] BV (hierna: [A] ), waarop 5% dividendbelasting (€ 50.793) is ingehouden.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de ingehouden dividendbelasting.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2018 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.3.

De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 26 juni 2020 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 6 augustus 2020; een nadere motivering op het hoger beroep is door het Hof ontvangen op 3 september 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 25 november 2020 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.

Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres is een in 2004 naar Belgisch recht opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te [Z] , België.

2. Eiseres is een houdstervennootschap en houdt in 2016 een belang in [A] van 38,71%. Daarnaast bezit eiseres een tweetal oldtimer personenwagens met een balanswaarde van € 234.700 in 2017.

3. [A] is een zogenaamde “feeder vennootschap” voor participanten in het [F] , een fonds van het Nederlandse private equity huis [G] . Het fonds heeft twee parallelle structuren, één voor Nederlandse en Belgische investeerders en één voor overige buitenlandse investeerders.

4. De aandeelhouders van eiseres zijn drie inwoners van België, leden van de familie [H] .

5. [H1] , één van de drie aandeelhouders, is statutair bestuurder van eiseres. Eiseres beschikt niet over kantoorruimte in België, en heeft geen personeel in dienst.

6. Op 31 juli 2018 heeft [A] een uitkering van € 2.082.518 uit de winst- en agioreserve gedaan aan haar aandeelhouders, waaronder eiseres. Op de uitkering aan eiseres is 5% dividendbelasting ingehouden, ter zake waarvan op 30 augustus 2018 aangifte dividendbelasting is ingediend door [A] .

7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Aan deze vaststaande feiten voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

Belanghebbende is destijds opgericht om de aandelen in de Belgische [I] N.V. te houden en te besturen. [I] N.V. hield zich bezig met de productie van elektriciteit op basis van hernieuwbare energie alsook het verhandelen van groene stroomcertificaten. In 2011 heeft belanghebbende haar participatie in [I] N.V. verkocht.

2.4.

De statutaire bestuurder van [A] is [J] B.V. (hierna: [J] ). [A] wordt feitelijk bestuurd door werknemers van [J] .

2.5.

[A] heeft naast belanghebbende nog twee andere Belgische investeerders/aandeelhouders met aandelenbelangen van 45,16% en 16,13%.

2.6.

[A] heeft als enige bezitting een aandelenbelang van 17,11% in [K] B.V. (hierna: [K] ). Ook [K] wordt statutair bestuurd door [J] en feitelijk bestuurd door werknemers van [J] .

2.7.

[K] is commanditair vennoot in [L] C.V. (hierna: [L] ), een besloten commanditaire vennootschap. De beherend vennoot van [L] is [M] B.V. (hierna: [M] ). [M] wordt statutair bestuurd door [J] .

De portfolio-investeringen van [L] worden feitelijk beheerd door werknemers van [J] .

2.8.

[K] heeft via haar commanditaire deelname in [L] minderheidsbelangen variërend tussen 9,9% en 18,5% in diverse portfolio-investeringen.

Dit betreft investeringen in verschillende producenten, fabrikanten en dienstverleners.

2.9.

Het (indirecte) belang van belanghebbende in [L] is, als gevolg van de getrapte investeringsstructuur van het fonds, ongeveer 6,5%. Het indirecte belang van belanghebbende in de individuele portfolio-investeringen van [L] varieert daarmee tussen de 0,65% en 1,2%.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de inhoudingsvrijstelling van artikel 4, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna ook: Wet DB), of dat artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van diezelfde wet aan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling in de weg staat.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 7. Beslissing