Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1732, 20/00439
Gerechtshof Amsterdam, 02-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1732, 20/00439
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 juni 2022
- Datum publicatie
- 15 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1732
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:5137, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00439
Inhoudsindicatie
Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting ex artikel 4, derde lid, aanhef en onderdeel c, Wet DB. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de inhoudingsvrijstelling. Het Hof oordeelt - anders dan de rechtbank - dat aannemelijk is dat er sprake is van een kunstmatige constructie. Voorts is de vraag of de antimisbruikbepaling uit onderhavig artikel in strijd is met het Unierecht. Het Hof beoordeelt die vraag ontkennend. Belanghebbende kan geen aanspraak maken op de inhoudingsvrijstelling.
Uitspraak
kenmerk 20/00439
2 juni 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur
en op het incidenteel hoger beroep van
[X] N.V., gevestigd te [Z] , België, belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.J. de Lignie,
tegen de uitspraak van 26 juni 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/862 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 31 juli 2018 een dividenduitkering ontvangen van de in Nederland gevestigde [A] BV (hierna: [A] ), waarop 5% dividendbelasting (€ 25.396) is ingehouden.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de ingehouden dividendbelasting. Bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2018 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 26 juni 2020 als volgt beslist (in die uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
bepaalt dat de ten laste van eiseres geheven dividendbelasting aan haar zal worden teruggegeven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 6 augustus 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. In hetzelfde geschrift heeft belanghebbende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Op 29 oktober 2020 is van de inspecteur een zienswijze ontvangen op het incidenteel hoger beroep. Op 24 november 2020 is een nader stuk van belanghebbende ontvangen aangeduid als conclusie van repliek in incidenteel hoger beroep.
Beide partijen hebben 23 november 2021 een pleitnota aan het Hof toegezonden dat in kopie aan de wederpartij is verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:
“Feiten
1. Eiseres is een op [datum] 1991 naar Belgisch recht opgerichte naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te [Z] , België.
2. Eiseres is een houdstervennootschap en houdt in 2016 de navolgende belangen in dochtervennootschappen:
- [A] : 24,39%;
- [F] B.V.: 33,33%;
- [G] B.V.: 19,23%;
- [H] B.V.: 33,33%;
- [I] B.V. ( [j] , Nederland): 15,4%;
- [XX] B.V.: 70%;
- [K] N.V. ( [l] , België): 17,81%;
- [M] N.V. ( [l] , België): 10,4%;
- [N] B.V.B.A. ( [o] , België): 22,61%;
- [P] B.V.B.A. ( [Z] , België): 50%;
- [Q] B.V.B.A. ( [Z] , België): 99,9%;
- [R] B.V.B.A. ( [s] , België): 28,1%;
- [T] N.V. ( [Z] , België): 99%;
- [U] N.V. ( [v] , België): 90%;
- [W] ( [y] , Uruguay): 65%;
- [AA] ( [bb] , België): 30%;
- [CC] Ltd.: 11,11%.
Nadien is ook een belang in [DD] N.V. ( [ee] , België) verworven, aanvankelijk 60% en vervolgens uitgebreid naar 70%. Ter zitting werd door beide partijen bevestigd dat ook in 2018 de hiervoor genoemde belangen nog door eiseres gehouden werden, zij het dat van enkele deelnemingen het gehouden belang groter of kleiner kon zijn geworden vanwege aan- en verkopen.
3. [A] is een zogenaamde “feeder vennootschap” voor participanten in het [FF] , een fonds van het Nederlandse private equity huis [GG] . Het fonds heeft twee parallelle structuren, één voor Nederlandse en Belgische investeerders en één voor overige buitenlandse investeerders.
4. De aandeelhouders van eiseres zijn [HH] B.V.B.A. en [II] B.V.B.A., twee naar Belgisch recht opgerichte besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. De aandelen van deze vennootschappen worden (middellijk) gehouden door leden van de familie [JJ] , alle woonachtig in België.
5. Het statutair bestuur van eiseres bestaat uit [HH] B.V.B.A. en [KK] N.V. Van deze laatste vennootschap is de heer [JJ1] aandeelhouder. [KK] N.V. ontvangt een jaarlijkse managementvergoeding van 0.7% van het geïnvesteerd vermogen van eiseres. [HH] B.V.B.A. ontvangt een jaarlijkse managementvergoeding van 0,2% van het geïnvesteerd vermogen van eiseres.
6. De heer [JJ1] is via [KK] N.V. gedelegeerd bestuurder van eiseres.
De echtgenote van de heer [JJ1] , mevrouw [LL] , verricht via [HH] B.V.B.A. juridische en administratieve werkzaamheden voor eiseres, [HH] B.V.B.A. en Belgische dochtervennootschappen van eiseres. Hiervoor ontvangt zij salaris dat voor een bedrag van € 145.000 wordt doorbelast aan eiseres. In 2017 bedragen de aan eiseres in rekening gebrachte managementvergoedingen ongeveer € 525.000 ( [KK] N.V.) voor de door de heer [JJ1] verrichte activiteiten voor eiseres, respectievelijk ongeveer € 150.000 ( [HH] B.V.B.A.) voor de door mevrouw [LL] verrichte werkzaamheden.
7. In de woning van de heer [JJ1] en mevrouw [LL] is een aparte werkruimte ingericht van waaruit beiden hun werkzaamheden voor eiseres uitvoeren. Eiseres heeft geen andere werknemers in dienst. De heer [JJ1] verricht bestuurswerkzaamheden bij een aantal van de Belgische deelnemingen van eiseres ( [DD] N.V., [MM] S.A. een meerderheidsdeelneming van [T] N.V., [K] N.V. en [N] B.V.B.A.). Dit zijn deelnemingen die een materiële onderneming drijven. Daarnaast heeft eiseres gesteld, hetgeen door verweerder niet betwist is, dat de heer [JJ1] , uit hoofde van zijn bestuursfunctie bij eiseres actief is in het onderzoeken van mogelijke acquisities van participaties in de hightech sector door eiseres.
8. Op 31 juli 2018 heeft [A] een uitkering van € 2.082.518 uit de winst- en agioreserve gedaan aan haar aandeelhouders, waaronder eiseres. Op de uitkering aan eiseres is 5% dividendbelasting ingehouden, terzake waarvan op 30 augustus 2018 aangifte dividendbelasting is ingediend door [A] .
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
De statutaire bestuurder van [A] is [NN] B.V. (hierna: [NN] ). [A] wordt feitelijk bestuurd door werknemers van [NN] .
[A] heeft naast belanghebbende nog vier andere investeerders/aandeelhouders, met aandelenbelangen variërend van 4,88 tot 32,52%.
[A] heeft als enige bezitting een aandelenbelang van 13,57% in [OO] B.V. (hierna: [OO] ). Ook [OO] wordt statutair bestuurd door [NN] en feitelijk bestuurd door werknemers van [NN] .
[OO] is commanditair vennoot in [PP] C.V. (hierna: [PP] CV), een besloten commanditaire vennootschap. De beherend vennoot van [PP] is [QQ] B.V. (hierna: [QQ] ) [QQ] BV wordt statutair bestuurd door [NN] . De portfolioinvesteringen van [PP] CV worden feitelijk beheerd door werknemers van [NN] .
[OO] heeft via haar commanditaire deelname in [PP] CV minderheidsbelangen variërend tussen 9,9% en 18,5% in diverse portfolioinvesteringen. Dit betreft investeringen in verschillende producenten, fabrikanten en dienstverleners.
Het (indirecte) belang van belanghebbende in [PP] CV is, als gevolg van de getrapte investeringsstructuur van het fonds, ongeveer 3,3%. Het indirecte belang van belanghebbende in de individuele portfolioinvesteringen van [PP] CV varieert daarmee tussen de 0,33% en 0,61%.
Alle aandelen in [II] B.V. (voorheen [II] B.V.B.A.) worden gehouden door [JJ2] , de zuster van [JJ1] . [JJ2] is met ingang van 22 december 2017 ook statutair bestuurder van belanghebbende.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op de inhoudingsvrijstelling van artikel 4, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, of dat artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van diezelfde wet aan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling in de weg staat.