Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1789, 21/00519 en 21/00520
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1789, 21/00519 en 21/00520
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 27 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:1789
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2021:1154
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:434
- Zaaknummer
- 21/00519 en 21/00520
Inhoudsindicatie
Inkomsten uit hennepteelt. Informatiebeschikking. Vereiste aangifte. Redelijke schatting. Vergrijpboete.
Uitspraak
Kenmerken 21/00519 en 21/00520
14 juni 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S. Önemli (Ausma De Jong Advocaten te Utrecht)),
tegen de uitspraak van 2 april 2020 in de zaak met kenmerken SGR 19/6032 en SGR 19/6034 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur voor het jaar 2014 een vergrijpboete opgelegd en voor beide jaren belastingrente in rekening gebracht.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur, bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 2 april 2020 heeft de rechtbank daarop het volgende beslist (in die uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 respectievelijk tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.832 en € 33.263;
- -
-
vermindert de aanslagen Zvw 2013 en 2014 respectievelijk tot een berekend naar een bijdrage inkomen van € 32.500 en € 33.000;
- -
-
bepaalt dat de beschikkingen belastingrente worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 en 2014;
- -
-
vermindert de bij de aanslag IB/PVV 2014 opgelegde vergrijpboete tot 36% van de boetegrondslag;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.311;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag ingesteld. Bij uitspraak van 29 oktober 2020, nrs. BK-20/00486 en BK-20/00487, heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 16 juli 2021, nr. 20/04112, ECLI:NL:HR:2021:1154 (hierna het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en is de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof), met nevenbeslissingen als in het verwijzingsarrest vermeld.
Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Bij brief van 26 augustus 2021 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hiervan is een afschrift aan de inspecteur verstrekt. De inspecteur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is op 9 juli 2014 gearresteerd vanwege de vermoedelijke exploitatie van een zestal hennepkwekerijen in 2013 en 2014. Op 11 april 2018 is eiser door Hof Den Haag (het Hof) vrijgesproken van - kort gezegd - exploitatie van de hennepkwekerijen maar wel veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie van meerdere personen met het oog op de teelt van hennep van de periode van 1 januari 2013 tot en met 9 juli 2014. In het arrest van het Hof is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(…) De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer anderhalf jaar in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft daarbij gehandeld als deelnemer aan een criminele organisatie, die het plegen van dit misdrijf tot oogmerk had. (…) De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door geldelijk gewin.”
2. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.332. Voor het jaar 2014 heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 263.
3. Verweerder heeft op 29 januari 2016 om informatie verzocht over eisers inkomen
in 2013. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij zijn geld verdiende door dagelijks in het casino te spelen. Na herhaalde verzoeken om nadere informatie heeft verweerder met dagtekening 6 april 2016 een informatiebeschikking afgegeven, aangezien eiser niet aan zijn informatieverplichting had voldaan. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2013 zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een niet direct aan te wijzen bron van inkomen in 2013. Het inkomen van eiser is gecorrigeerd met € 43.600 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.932 en een bijdrage-inkomen van € 43.600. Bij het opleggen van de aanslagen met dagtekening 6 juli 2016 heeft verweerder gebruik gemaakt van gegevens van de Stichting Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Verder heeft verweerder belastingrente in rekening gebracht. Eiser heeft daartegen op 5 maart 2018 bezwaar ingediend, welk bezwaar wegens termijnoverschrijding als verzoek om ambtshalve vermindering is behandeld. Tegen de beslissing op de afwijzing van dat verzoek heeft eiser wederom een bezwaar ingediend en wel op 1 november 2018. Verweerder heeft daarop beslist bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2019.
4. Verweerder heeft, met dagtekening 19 oktober 2017, bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2014 het inkomen van eiser gecorrigeerd met € 41.808 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.071 en een bijdrage-inkomen van € 41.808. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onbekende bron van inkomen in 2014. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder eveneens gebruik gemaakt van gegevens van het Nibud. Verder heeft verweerder een vergrijpboete opgelegd van 50% van de te weinig geheven belasting en belastingrente in rekening gebracht. Eiser heeft daartegen op 27 november 2017 bezwaar ingediend. Verweerder heeft daarop beslist bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2019.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 De rechtsoverwegingen in het verwijzingsarrest
De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest geoordeeld dat het Gerechtshof Den Haag het verzoek van belanghebbende tot uitstel van de zitting, onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. De Hoge Raad heeft daarop de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak ter verdere (inhoudelijke) behandeling en beslissing verwezen naar het Hof.