Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2159, 21/01628
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2159, 21/01628
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 27 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:2159
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:395
- Zaaknummer
- 21/01628
Inhoudsindicatie
Artikel 7:4 Awb bevat niet de verplichting tot toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase, maar enkel een inzagerecht. Artikel 6:17 Awb brengt hier geen verandering in. De heffingsambtenaar voldoet met de verstrekking van het taxatieverslag aan belanghebbende in de bezwaarfase aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40 van de Wet WOZ. Het Hof verwijst naar zijn uitspraak van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, ro. 5.4.1 t/m 5.6.
Gelet op de parlementaire geschiedenis zijn doel en strekking van artikel 40, tweede lid, ongewijzigd gebleven.
Uitspraak
kenmerk 21/01628
14 juni 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 27 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1588 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard , de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2019, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [A] 27 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 199.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 januari 2020, het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 juli 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen bij faxbericht van 16 september 2021, en nader aangevuld bij faxbericht van 26 oktober 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de heffingsambtenaar is bij de griffie van het Hof op 25 maart 2022 een nader stuk ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.
Bij e-mailbericht van 3 april 2022 respectievelijk 5 april 2022 hebben belanghebbende en de heffingsambtenaar meegedeeld af te zien van een mondelinge behandeling. Partijen hebben het Hof aldus toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten en partijen bij brief van
5 april 2022 bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. In het na sluiting van het onderzoek door het Hof op 25 april 2022 ontvangen schrijven van belanghebbende, gedagtekend 25 april 2022, ziet het Hof geen reden voor heropening van het onderzoek.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
De woning is een hoekwoning met een dakkapel, een berging/ schuur en een tuinhuis/blokhut.
De inhoud van de woning is ongeveer 337 m³ en de oppervlakte van het perceel is 176 m².”
Partijen hebben de feitenvaststelling niet betwist. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil daarom ook uit van deze feiten en voegt hier nog het volgende aan toe.
In de bezwaarfase is aan belanghebbende een taxatieverslag verstrekt waarin de waarde van de woning per 1 januari 2018 is gewaardeerd op € 199.000.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase in aanvulling op het
taxatieverslag de door belanghebbende gevraagde gegevens betreffende de grondstaffel, de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten en het indexeringspercentage had moeten toezenden. Belanghebbende meent van wel en beroept zich hiertoe op de artikelen 7:4 juncto 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 40 van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar betwist dat uit die artikelen - op zichzelf genomen en in samenhang bezien - deze toezendverplichting volgt.
Verder ligt de vraag voor of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende staat een waarde van de woning voor van € 175.000. De heffingsambtenaar is van mening dat de WOZ-waarde (€ 199.000) niet te hoog is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de
van hen afkomstige stukken.