Gerechtshof Amsterdam, 03-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:297, 20/00625
Gerechtshof Amsterdam, 03-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:297, 20/00625
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 februari 2022
- Datum publicatie
- 10 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:297
- Zaaknummer
- 20/00625
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 219
Inhoudsindicatie
Leges. Geen reden de Legesverordening onverbindend te verklaren. Individueel belang belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft de legesaanslag terecht opgelegd.
Uitspraak
Kenmerk 20/00625
3 februari 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. G.I. Beij),
tegen de uitspraak van 15 september 2020 in de zaak met kenmerk AMS 19/6057 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: R. Offenberg).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij besluit, gedagtekend 6 juni 2019, aan belanghebbende een definitieve legesaanslag opgelegd ter hoogte van € 148.040.
Het door belanghebbende hiertegen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 oktober 2019, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 september 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 26 oktober 2020. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als [belanghebbende] ):
“1. [belanghebbende] heeft op 21 september 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van zeven tijdelijke woongebouwen met in totaal 358 studentenwoningen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats] voor een periode van 10 jaar na de start van de bouwwerkzaamheden. De omgevingsvergunning is op 7 december 2016 aan [belanghebbende] verleend.
2. De legesaanslag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2016 van de gemeente Amsterdam (de Legesverordening) en de daarbij behorende Tarieventabel. De heffingsambtenaar heeft de legesaanslag van € 148.040,- als volgt opgebouwd:
- bouwen van een bouwwerk: € 146.540,-
- afwijken van het bestemmingsplan: € 1.500,-.
De heffingsambtenaar is daarbij uitgegaan van de door [belanghebbende] in de aanvraag opgegeven kosten van € 4.500.000,-.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de legesaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.