Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:409, 20/00555
Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:409, 20/00555
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 januari 2022
- Datum publicatie
- 23 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:409
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2020:4568, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00555
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenheffing.
Uitspraak
Kenmerk 20/00555
11 januari 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 16 september 2020 in de zaak met kenmerk AMS 19/5270 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , wonende te Turkije, domicilie kiezende te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2019 aan belanghebbende ter zake van een perceel dat op het desbetreffende aanslagbiljet is aangeduid als [adres] te Amsterdam (hierna: het perceel) voor het jaar 2019 een aanslag afvalstoffenbelasting ten bedrage van € 368 opgelegd (hierna: de aanslag).
Op 17 september 2019 heeft de heffingsambtenaar het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 september 2020 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij is beslist dat eiser € 368,00 afvalstoffenheffing moet betalen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, bepaalt dat eiser € 61,33 afvalstoffenheffing moet betalen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 februari 2019, bepaalt dat eiser ontheffing krijgt voor de afvalstoffenheffing voor de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 december 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 oktober 2020, aangevuld op 22 oktober 2020. Belanghebbende heeft op 6 november 2021 per e-mail een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Belanghebbende maakte op 1 januari 2019 als bewoner gebruik van het perceel en stond aldaar ook ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: de brp). Op 23 februari 2019 is hij verhuisd naar een andere gemeente en per die datum heeft hij zijn inschrijving in de brp dienovereenkomstig gewijzigd.
De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg een uittreksel uit de brp overgelegd waaruit valt op te maken dat op 1 januari 2019 naast belanghebbende nog twee andere personen stonden ingeschreven als bewoners van het perceel.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar onder andere het volgende verklaard:
“De voorzitter vraagt mij of ik het bezwaar tegen de onderhavige aanslag ook heb aangemerkt als een aanvraag tot het verkrijgen van een ontheffing, waarop ik dan separaat bij voor bezwaar vatbare beschikking had moeten beslissen. Ik ben mij ervan bewust dat dit zo in de wet is geregeld. In dat geval had belanghebbende vervolgens bezwaar kunnen maken tegen die beslissing, waarna de rechtbank en vervolgens uw Hof in beeld zouden komen. De rechtbank heeft hiervan geen punt gemaakt. Het is juist dat ik nog niet op een dergelijke aanvraag tot het verkrijgen van een ontheffing heb beslist. Misschien moet zo’n beslissing nog volgen.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.