Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:92, 21/00007 en 21/00008
Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:92, 21/00007 en 21/00008
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 januari 2022
- Datum publicatie
- 21 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:92
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:62
- Zaaknummer
- 21/00007 en 21/00008
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de inspecteur bij gebrek aan enig inzicht in de omvang van de ondernemersactiviteiten van belanghebbende in het jaar 2017 voor het vaststellen van de belastbare winst heeft mogen aansluiten bij de omzet van belanghebbende in 2017 zoals die is aangegeven voor de omzetbelasting, zonder rekening te houden met ondernemerskosten en de MKB-vrijstelling.
Uitspraak
kenmerken 21/00007 en 21/00008
18 januari 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. F.R. van Geenen
tegen de uitspraak van 18 november 2020 in de zaken met kenmerk HAA 20/1290 en 20/1291 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 14 augustus 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.000, en bij daarbij afgegeven beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 5.278 en € 573 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 augustus 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 7.518 (€ 53.701 verminderd met het loon uit dienstbetrekking van € 46.183), en bij daarbij afgegeven beschikking € 20 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard. De inspecteur heeft dientengevolge de aanslag IB/PVV 2017, de aanslag Zvw 2017, de beschikking verzuimboete en de beschikkingen belastingrente zoals vermeld onder 1.1.1. en 1.1.2. gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank in haar uitspraak van 18 november 2020 dit beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Per brief van 28 februari 2018 is [belanghebbende] uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. De aangifte diende vόόr 1 mei 2018 te zijn ingediend. Op verzoek van [belanghebbende] heeft [de inspecteur] haar per brief van 15 mei 2018 uitstel tot het doen van aangifte verleend tot 1 september 2018. Per brief van 26 september 2018 is het uitstel verlengd tot 1 november 2018. Per brief van 21 november 2018 heeft [de inspecteur] [belanghebbende] herinnerd aan haar verplichting tot het indienen van de aangifte en per brief van 29 november 2018 deelde hij haar mee dat verder uitstel niet werd verleend. Per brief van 25 januari 2019 heeft [de inspecteur] [belanghebbende] tot het doen van aangifte aangemaand en daarbij onder meer vermeld dat als de aangifte niet zou worden ontvangen het inkomen zou worden geschat en aan [belanghebbende] een boete kon worden opgelegd.
2. Per brief van 13 juni 2019 heeft [de inspecteur] [belanghebbende] meegedeeld dat hij had besloten haar een aanslag op te leggen op basis van een schatting en dat hij voornemens was haar een verzuimboete op te leggen van € 5.278.
3. Met dagtekening 14 augustus 2019 heeft [de inspecteur] [belanghebbende] de onderhavige aanslagen opgelegd en de boetebeschikking en de rentebeschikkingen gegeven. De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.000, bestaande uit een geschatte belastbare winst uit onderneming van € 43.817 en loon uit tegenwoordige arbeid van € 46.183 waarop € 24.016 loonheffing is ingehouden. Bij deze aanslag is een verzuimboete opgelegd van € 5.278 en is € 573 belastingrente in rekening gebracht. De aanslag Zvw is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 7.518, te weten het maximum bijdrage-inkomen van € 53.701 verminderd met het loon uit dienstbetrekking van € 43.817. Bij deze aanslag is € 20 belastingrente in rekening gebracht.
4. [ Belanghebbende] heeft tegen de aanslagen en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden, in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, heeft [de inspecteur] de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
Het door belanghebbende in 2017 verdiende belastbare loon uit tegenwoordige arbeid ad € 46.183 betreft een uitkering van [levensverzekering] (hierna: [levensverzekering x] ).
Belanghebbende heeft bij haar hogerberoepschrift (bijlage 5) een overzicht gevoegd van openstaande belastingschulden die zijn aangeduid met de afkortingen IH, OB, ZVW, ZFW, en WAZ. Uit dit overzicht volgt een openstaand bedrag aan belastingschulden van in totaal € 86.281 en een openstaand bedrag aan bijkomende kosten van in totaal € 4.606.
Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur – onder meer – het volgende verklaard:
“Belanghebbende heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de geschatte winst zou moeten worden verminderd met kosten die kunnen worden geschat aan de hand van de in de aangiften omzetbelasting in aftrek gebrachte voorbelasting. De rechtbank heeft daarover terecht geoordeeld dat belanghebbende geen enkel inzicht in en onderbouwing van de aard van deze kosten heeft gegeven en niet heeft onderbouwd waarom deze kosten voor de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn. De omzetbelasting en de inkomstenbelasting sluiten op dat punt niet één-op-één aan. Het vervelende aan deze situatie is dat belanghebbende tot 2017 nooit aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan. Wij hebben alleen voor de jaren 2018 en 2019 aangiften mogen ontvangen. Desgevraagd bevestig ik dat deze aangiften door belanghebbende zelf zijn ingestuurd. (…)
In haar aangifte 2018 heeft belanghebbende een winst aangegeven van € 39.523. Bij het opleggen van de aanslag is die winst gecorrigeerd naar € 56.580 omdat er een significant verschil bestond tussen de aangifte inkomstenbelasting en de aangifte omzetbelasting.
De aanslagregelaar heeft daar vragen over gesteld, maar belanghebbende heeft daarop niet gereageerd. Desgevraagd bevestig ik dat de bedragen voor de omzetbelasting en de inkomstenbelasting min of meer behoren aan te sluiten.
Voor het jaar 2019 is € 91.419 bruto winst aangegeven. Dit bedrag sluit aan op de aangifte omzetbelasting, dus de aanslag 2019 zal op dat punt conform aangifte worden opgelegd.
Uit de aangiften omzetbelasting blijkt dat belanghebbende ook aanzienlijke bruto omzetten had voor het jaar 2020 en de eerste drie kwartalen van 2021. In 2020 was dat € 74.705 en in de eerste drie kwartalen van 2021 was dat € 76.514. In de aangiften omzetbelasting viel mij op dat er meestal maar rond de € 2.000 aan voorbelasting wordt geclaimd. Dat laat zich verklaren door het vak van belanghebbende; het ontwerpen van kleding. De meeste arbeid waarmee winst wordt gegenereerd betreft het creatieve proces. (…)
De voorzitter wijst mij op het overzicht dat belanghebbende bij haar hogerberoepschrift (bijlage 5) heeft gevoegd. Ik antwoord dat dat overzicht door mij tijdens de rechtbankfase is opgesteld. Uit het overzicht volgt dat nog een bedrag van € 90.000 aan belastingen openstaat. (…)
Op de vraag van de voorzitter of alle belastingschulden nog openstaan, antwoord ik dat de stand van zaken vanochtend als volgt was. Voor de omzetbelasting, inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet staat een bedrag van € 87.524 open en ongeveer € 3.500 aan kosten. Dit is exclusief rente.”
3 Geschil voor het Hof
In geschil is of de aanslagen IB/PVV en Zvw en de belastingrentebeschikkingen niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld en of de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.