Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:986, 20/00793 tot en met 20/00795

Gerechtshof Amsterdam, 10-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:986, 20/00793 tot en met 20/00795

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
6 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:986
Formele relaties
Zaaknummer
20/00793 tot en met 20/00795

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV; aftrek van extra kosten voor kleding en beddengoed; bewijslast.

Uitspraak

kenmerken 20/00793 tot en met 20/00795

10 maart 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: J.A. Klaver

tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken HAA 19/3237, HAA 19/3238 en HAA 19/3239 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 oktober 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.035.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 oktober 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.167.

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 oktober 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.454.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 17 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande navorderingsaanslagen (hierna: de navorderingsaanslagen). De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.019. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 eveneens gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.053. Het bezwaar voor het jaar 2014 is in de uitspraak op bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 november 2020 (in de uitspraak is opgenomen dat een afschrift van de uitspraak op 26 november 2020 is verzonden) heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 19/3237 [Hof: jaar 2012] ongegrond en de beroepen met zaaknummers HAA 19/3238 [Hof: jaar 2013] en HAA 19/3239 [Hof: jaar 2014] gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de over de jaren 2013 en 2014 opgelegde navorderingsaanslagen en op de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente;

- vermindert de aan eiser over het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.773;

- vermindert de aan eiser over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.174;

- vermindert de voor de jaren 2013 en 2014 gegeven beschikkingen inzake belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 december 2020 en is nader aangevuld bij brief van 19 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum X] . De fiscale partner van eiser is diens echtgenote, [echtgenote] , geboren op [geboortedatum echtgenote] (de echtgenote). Eiser heeft meerdere kinderen, waaronder een zoon genaamd [zoon] , die is geboren op [geboortedatum zoon] (de zoon).

2. Op 23 januari 2015 heeft [naam] Apotheek te [Z] aan eiser een recept afgegeven voor het medicijn itraconazol. De werking en/of toepassing van het medicijn betreft volgens het recept gist- of schimmelinfecties in de mond, van huid, haar of nagels, in het lichaam of in de vagina.

3. Verweerder heeft in verband met de nadere beoordeling van de aangiften aan eiser op 14 maart 2017 ter verkrijging van nadere informatie vragenbrieven verzonden. Eiser heeft hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd.

4. Bij brief van 6 september 2017 heeft verweerder bericht dat nu eiser niet heeft gereageerd op de brief van verweerder van 14 maart 2017, hij voornemens is over elk van de jaren 2012, 2013 en 2014 een navorderingsaanslag op te leggen. Verweerder heeft eiser daarbij in de gelegenheid gesteld vóór 20 september 2017 schriftelijk te reageren. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 19 september 2017. Vervolgens heeft verweerder over elk van de jaren 2012, 2013 en 2014 een navorderingsaanslag opgelegd.

5. Op 29 januari 2019 heeft huisarts [naam 2] te [Z] een verklaring afgegeven, waarin staat dat de zoon lijdt aan huidproblemen/huideczeem en dat zalf/crème is voorgeschreven ter bestrijding/behandeling van deze ziekte. Op de verklaring staan de jaartallen 2013, 2014 en 2015 geschreven.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.2.

Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende een schrijven van [naam 3] van 18 april 2017 aan de zoon van belanghebbende (hierna: de zoon) overgelegd. Hierin is onder meer vermeld:

“Voorgeschiedenis:

(…)

Eczeem (knieholten en elleboogplooien)”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Daarbij is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor extra kleding en beddengoed van de zoon voor de jaren 2012 en 2014.

Voorts neemt belanghebbende in hoger beroep niet langer het standpunt in dat de rechtbank de immateriële schadevergoeding niet correct heeft vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing