Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4358, 12-00671
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4358, 12-00671
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2013
- Datum publicatie
- 10 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:4358
- Zaaknummer
- 12-00671
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Aftrek alimentatiebetalingen. Bewijs.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00671
uitspraakdatum: 25 juni 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 oktober 2012, nummer AWB 12/1701, in het geding tussen Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.961. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 1.330 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.156 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 966.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 18 oktober 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.456 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Tegelijkertijd heeft belanghebbende incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013 te Arnhem. Belanghebbende en zijn gemachtigde [.] zijn verschenen,[.]bijgestaan door[.]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.].
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende en [X-Y] (hierna: ex-echtgenote) zijn sinds 1988 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen: [A] (geboren op 12 december 1989; hierna: de dochter) en [B] (geboren op 30 november 1992; hierna: de zoon).
Belanghebbende heeft sinds 2007 voor eigen rekening een onderneming gedreven. Belanghebbende heeft maandelijks bedragen overgemaakt van een tot zijn ondernemingsvermogen behorende bankrekening naar een op naam van beide echtgenoten staande bankrekening ter voorziening in de huishoudkosten van belanghebbende en zijn gezin.
In 2008 heeft belanghebbende in totaal € 27.200 van zijn ondernemingsbankrekening naar de gezamenlijke bankrekening overgemaakt. De eerste overmaking in 2008 van € 2.500 heeft op 2 januari plaatsgevonden met als omschrijving “storting tgv privé”. Vervolgens heeft belanghebbende maandelijks ongeveer € 2.000 overgemaakt.
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote zijn op 5 januari 2008 duurzaam gescheiden gaan leven. Belanghebbende heeft de woning verlaten en is bij zijn broer gaan wonen.
In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben de advocaten van belanghebbende en zijn ex-echtgenote overleg gevoerd. Bij brief van 17 oktober 2008 heeft de advocaat van de ex-echtgenote – voor zover van belang – aan de advocaat van belanghebbende het volgende geschreven:
“Voor wat betreft de voor de kinderen te betalen bijdrage geeft cliënte er de voorkeur aan dat voor de kinderen een bedrag van € 250,00 per kind per maand wordt voldaan. (...).
Redenerend vanuit dit uitgangspunt is cliënte van oordeel dat uw cliënt naast de voorgestelde kinderalimentatie van € 250,00 per kind per maand een partneralimentatie zou dienen te betalen van € 2.900,00 per maand. (...).
Overigens gaat cliënte ervan uit dat hetgeen thans door uw cliënt wordt voldaan t.b.v. cliënte en de kinderen, t.z.t. bij de aangifte inkomstenbelasting van 2008 niet zal worden opgevoerd als partner dan wel kinderalimentatie. Indien uw cliënt wel voornemens is om dat te doen - hetgeen cliënte niet terecht acht -, ook al omdat er niet onder de noemer van kinder/partneralimentatie is betaald, dan verzoek ik u om mij dat per omgaande te willen melden, omdat cliënte er in dat geval alle belang bij heeft om alsnog aan de rechtbank te verzoeken bij voorlopige voorzieningen om vastlegging van kinder en partneralimentatie. Indien ik terzake niet van u verneem, dan ga ik ervan uit dat aangifte zal worden gedaan over 2008 op dezelfde wijze als voorheen, hetgeen uiteraard met zich mee brengt dat ook een evt. naheffing danwel restitutie voor rekening van partijen gezamenlijk komt.”
De advocaat van belanghebbende heeft hierop bij brief van 6 november 2008 als volgt geantwoord:
“Wat betreft de alimentatie van de kinderen acht cliënt een bedrag van € 250,- per kind per maand aan de lage kant. Zij zullen, gelet op hun behoefte, het voorgestelde bedrag van € 500,- per kind per maand nodig hebben. (…).
Met betrekking tot de op heden betaalde bedrage van cliënt, deelde cliënt mij mede dat dit als huishoudgeld is voldaan, en dat hij dit niet in de aangiftes heeft opgenomen en ook voor de aangifte 2008 niet zal opvoeren, voor 2009 zal dit echter anders worden nu er van uitgegaan wordt dat alsdan ook de echtscheiding een feit zal zijn.”
Bij voorlopige voorziening van de Rechtbank, sector Familie en Jeugd, van 19 december 2008 is bepaald dat belanghebbende met ingang van deze datum een bedrag van€ 1.921 per maand aan zijn ex-echtgenote moet voldoen als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud. Daarnaast heeft de Rechtbank bepaald dat belanghebbende een bedrag van € 250 per maand aan zijn ex-echtgenote moet voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon en een bedrag van € 250 per maand aan zijn ex-echtgenote als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de dochter.
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben in 2009 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten. In het convenant is het onder meer het volgende opgenomen:
“1.4
Met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding betaalt de man een bijdrage voor ieder van hen (Hof: de dochter en de zoon) van € 500,- per maand (...)
De man zal met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.921 bruto”
Het convenant is op 29 juni 2009 en 5 juli 2009 ondertekend. Op 29 september 2009 is de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote ingeschreven.
3 Geschil
Tussen partijen is uiteindelijk nog in geschil tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op aftrek voor kosten van levensonderhoud (alimentatie). Belanghebbende stelt dat hij recht op aftrek heeft tot een bedrag van € 27.200. De Inspecteur stelt dat belanghebbende voor een bedrag van € 2.500 in ieder geval geen recht heeft op aftrek, omdat de overmaking van dit bedrag heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de datum waarop belanghebbende en zijn ex-echtgenote duurzaam gescheiden gingen leven. Voor het overige heeft belanghebbende slechts recht op aftrek voor 1.921/2.921e deel van € 24.700, ofwel voor € 16.244, aldus de Inspecteur.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn incidentele hoger beroep ingetrokken en is belanghebbende akkoord gegaan met de correcties aftrek levensonderhoud kinderen (€ 1.785), aftrek ziektekosten (€ 1.131) en aftrek (alimentatie) eigen woning (€ 3.402).
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.839.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.883.