Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5467, BK 11/00368
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5467, BK 11/00368
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 juli 2013
- Datum publicatie
- 2 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:5467
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:790
- Zaaknummer
- BK 11/00368
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of:
1e. het onder 2.4, tweede gedachtestreepje, genoemde bedrag van € 2.415,50 voor aftrek als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, meer in het bijzonder als uitgaven voor hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, lid 2, van de Wet IB, in aanmerking komt;
2e. bij de vaststelling van de aanslag de kosten van vervoer in de zin van artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB tot een te hoog bedrag in aanmerking zijn genomen, waardoor het in de heffing betrokken belastbare inkomen uit werk en woning € 586 te laag is en zo ja, of dit bedrag van € 586 dient te worden verrekend met het door de Rechtbank in aftrek toegelaten, onder 2.4, tweede gedachtestreepje, genoemde bedrag van € 2.365,95.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 11/00368
uitspraakdatum: 30 juli 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 november 2011, nummer AWB 11/410, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000.00.000].H.86) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.504 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 204. Bij beschikking is € 165 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 november 2011 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 21.706 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 204 en bepaald dat de Inspecteur het bedrag van de te vergoeden heffingsrente dienovereenkomstig zal aanpassen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord. Bij brief van 7 juni 2012 heeft de Inspecteur het incidentele hoger beroep ingetrokken.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en namens de Inspecteur mr. [B] en mr. [C]. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren op 20 april 1946. Hij was in het onderhavige jaar gehuwd met [D].
Op 23 juli 2009 heeft belanghebbende het aangiftebiljet IB/PVV voor het jaar 2008 ingediend. In de aangifte heeft hij onder punt 25a ter zake van ziektekosten of andere buitengewone uitgaven een persoonsgebonden aftrek van € 8.388 opgevoerd en onder punt 38a een bedrag aan Nederlandse dividendbelasting van € 225 vermeld.
Bij brief van 25 juni 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om informatie over de in de aangifte vermelde WOZ-waarde van de eigen woning en gevraagd om een specificatie van de onder 2.2 genoemde ziektekosten of andere buitengewone uitgaven alsmede om toezending van nota’s en betalingsbewijzen met betrekking tot deze aftrekpost.
In reactie op de onder 2.3 vermelde brief heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur de volgende bescheiden gezonden:
- -
-
een berekening van het verzamelinkomen 2008 van belanghebbende, opgesteld door de gemachtigde;
- -
-
een factuur van 8 mei 2008 van [E] te [L] ten bedrage van € 7.489,50 betreffende de stoffering en inrichting van een slaapkamer. Een gedeelte van het factuurbedrag, groot € 2.415,50, betreft volgens op de factuur met de hand geschreven opmerkingen “Verhoogde bed ivm thuisverpleging” “Voor [F]”. Het bedrag van € 2.415,50 maakt deel uit van de in de aangifte opgevoerde persoonsgebonden aftrek van € 8.388;
- -
-
een factuur van 17 september 2008 van [G] te [M] ten bedrage van € 2.365,95. Op de factuur is met de hand geschreven “voor [F]”. Bij de factuur is een kassabon gevoegd waaruit kan worden opgemaakt dat de factuur de levering van een badkameropstelling (€ 849), een wastafelkraan (€ 89)en sanitair (€ 1.417,95). Het bedrag van € 2.365,95 maakt deel uit van de in de aangifte opgevoerde persoonsgebonden aftrek van € 8.388;
- -
-
een brief van de gemeente De Marne van 15 juli 2008 waarin aan belanghebbende naar aanleiding van twee door hem bij het zorgloket afgeleverde offertes wordt meegedeeld dat twee aanpassingen niet binnen de vergoeding van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (hierna: WMO) vallen en van belanghebbende wordt gevraagd een aangepaste offerte te laten maken met weglating van de douchekraan/glijstang en de vloerverwarming;
- -
-
een beschikking op aanvraag woonvoorziening van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Marne gegeven aan de echtgenote van belanghebbende, waarin is beslist op haar aanvraag van WMO-voorzieningen. In de beschikking staat onder het kopje ‘Financiële tegemoetkoming’: “Aan u zal een financiële tegemoetkoming verstrekt worden ter hoogte van een bedrag van maximaal € 12975,01 (…)”;
- -
-
een bewijs van de betaling van de factuur van [E] te [L] ad € 7.489,50;
- -
-
een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen voor het jaar 2008, waarop onder meer de WOZ-beschikking ter zake van belanghebbendes woning voor dat jaar is vermeld. De vastgestelde WOZ-waarde naar waardepeildatum 1 januari 2007 is € 248.000.
Bij bief van 26 juli 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2008 zal afwijken van de aangifte van belanghebbende. De correcties betreffen de WOZ-waarde van de eigen woning en daarmee het eigenwoningforfait, alsmede de aftrek van de onder 2.4, tweede en derde gedachtestreepje, genoemde bedragen van € 2.415,50 en € 2.365,95.
De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 23.504, zijnde de som van het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van € 18.347, een correctie van het eigenwoningforfait van € 376 en een correctie van de persoongebonden aftrek van € 4.781.
De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, beslist dat de Inspecteur de correctie van de persoonsgebonden aftrek met het onder 2.4, tweede gedachtestreepje, genoemde bedrag van € 2.415,50 terecht heeft aangebracht, dat de Inspecteur de aftrek van het onder 2, derde gedachtestreepje genoemde bedrag van € 2.365,95 ten onrechte heeft geweigerd en dat de verlaging van het belastbare inkomen uit werk en woning die voortvloeit uit het alsnog in aftrek toelaten van het onder 2, derde gedachtestreepje genoemde bedrag van € 2.365,95, gedeeltelijk dient te worden gecompenseerd met een correctie ten bedrage van € 586 van de bij de vaststelling van de aanslag in aanmerking genomen aftrek van kosten van vervoer in de zin van artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of:
1e. het onder 2.4, tweede gedachtestreepje, genoemde bedrag van € 2.415,50 voor aftrek als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, meer in het bijzonder als uitgaven voor hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, lid 2, van de Wet IB, in aanmerking komt;
2e. bij de vaststelling van de aanslag de kosten van vervoer in de zin van artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB tot een te hoog bedrag in aanmerking zijn genomen, waardoor het in de heffing betrokken belastbare inkomen uit werk en woning € 586 te laag is en zo ja, of dit bedrag van € 586 dient te worden verrekend met het door de Rechtbank in aftrek toegelaten, onder 2.4, tweede gedachtestreepje, genoemde bedrag van € 2.365,95.
Niet langer in geschil is de verlaging van het belastbare inkomen uit werk en woning die voortvloeit uit het in aftrek toelaten van het onder 2, derde gedachtestreepje genoemde bedrag van € 2.365,95, nu de Inspecteur het daartegen gericht incidentele hoger beroep heeft ingetrokken.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar alsmede tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.723, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.