Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6382, 12/00131 LEE
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6382, 12/00131 LEE
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2013
- Datum publicatie
- 9 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:6382
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1310
- Zaaknummer
- 12/00131 LEE
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing.
Visverwerkingsbedrijf. Aanslag niet in strijd met vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
Nummers 12/00131
uitspraakdatum: 27 augustus 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV] te[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 maart 2012, nummer Awb 11/970, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Tricijn belastingen te Zwolle (thans Lococensus te Zwolle, hierna: de heffingsambtenaar).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd voor de bedrijfsruimte op het [A-straat 1] te [Z].
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 maart 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord[.] de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [.] de heffingsambtenaar[.].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert op het adres [A-straat 1]te [Z] een visverwerkend bedrijf waarin – onder meer – krab wordt verwerkt, het zogenoemde trekken van krab, waarbij de poten van het krablichaam worden gescheiden. De verwerking van krab heeft, door het na het trekken vrijkomende lichaamsvocht van de krab, een ongunstige invloed op de vervuilingswaarde van het afvalwater dat van het bedrijf van belanghebbende wordt afgevoerd. De verwerking van krab vindt niet in alle weken van het kalenderjaar in dezelfde hoeveelheden plaats. Partijen onderscheiden in een kalenderjaar een tijdvak A waarin geen of weinig krab wordt verwerkt en een tijdvak B waarin wel krab wordt verwerkt en wel in zodanige hoeveelheden dat de vervuilingswaarde van het afgevoerde bedrijfsafvalwater belangrijk afwijkt van die in tijdvak A.
De heffingsambtenaar van Tricijn belastingen is de rechtsopvolger van de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland. Onder meer bij brief van 21 december 2007 met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2001, 2003 en 2004, heeft het waterschap Zuiderzeeland het volgende aan belanghebbende bericht:
“(…)
Bij de berekening van de vervuilingswaarde dienen de belastingjaren in twee seizoenen te worden verdeeld. (…)
Het betreft de volgende seizoenen:
Seizoen A: januari t/m april: geen verwerking krab.
(…)
Seizoen B: mei t/m december: wel verwerking krab.
(…)”
De heffingsambtenaar erkent dat een afspraak met belanghebbende is gemaakt over het hanteren van twee productietijdvakken hetgeen binnen die afspraak tot gevolg heeft dat, om tot een correcte klasse-indeling te komen, zowel in tijdvak A als in tijdvak B afvalwateronderzoek moet plaatsvinden.
In het kalenderjaar 2006 is sprake van krabverwerking in het bedrijf van belanghebbende vanaf 22 juni, in het kalenderjaar 2007 vanaf 14 juni.
Namens de heffingsambtenaar zijn in 2008 bij belanghebbende twee afvalwateronderzoeken uitgevoerd. Het eerste onderzoek is uitgevoerd in de periode van 8 tot en met 21 april 2008. Het rapport van de bevindingen tijdens dat onderzoek is, met bijlagen, bij brief van de heffingsambtenaar van 27 mei 2008 aan belanghebbende toegezonden. Het tweede onderzoek is uitgevoerd in de periode van 6 tot en met 19 september 2008. Het rapport van de bevindingen tijdens dat onderzoek is, met bijlagen, bij brief van de heffingsambtenaar van 6 januari 2009 aan belanghebbende toegezonden. Niet in geschil is dat de periode van het tweede onderzoek gelegen is in tijdvak B.
Met dagtekening 14 februari 2009 heeft belanghebbende voor het jaar 2008 aangifte gedaan. In een bijlage bij de aangifte heeft zij de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater berekend op 472,6 v.e. Belanghebbende is daarbij uitgegaan van een verdeling in tijdvakken A en B aan de hand van een als bijlage bij de aangifte overgelegd productieoverzicht waarin – onder meer – de inkopen van krab zijn vermeld.
De heffingsambtenaar is bij het opleggen van de definitieve aanslag zuiveringsheffing afgeweken van de door belanghebbende gedane aangifte. Hij heeft op grond van de bevindingen tijdens de uitgevoerde afvalwateronderzoeken, met dagtekening 9 februari 2010 aan belanghebbende voor 2008 een aanslag opgelegd van € 42.878,64, berekend naar 621,7 v.e. (zuurstofbindende stoffen in bedrijfsafvalwater 576,03 v.e. en overige stoffen in bedrijfsafvalwater 45,72 v.e.).
Belanghebbende heeft tegen de opgelegde aanslag een bezwaarschrift ingediend. Zij stelt dat het productieoverzicht dat als bijlage bij haar aangifte was gevoegd, niet juist is. Daarop ontbreekt een op 11 april 2008 aangekochte hoeveelheid krab van 1.247 kg.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of a) de aanslag is opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel en b) of de afvalwateronderzoeken in de twee te onderscheiden, van belang zijnde, tijdvakken zijn uitgevoerd.
Belanghebbende meent dat de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd. Pas bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat nog van een onderzoeksweek in tijdvak A kan worden gesproken als niet meer dan 1.200 kg krab in die week is verwerkt. Deze grens is niet eerder gesteld. Op grond daarvan mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de meetresultaten van het onderzoek in april 2008 zouden worden aangemerkt als resultaten die van belang zijn voor tijdvak B. Met betrekking tot de vraag onder b) stelt belanghebbende zich op het standpunt dat beide afvalwateronderzoeken zijn uitgevoerd in weken die gerekend kunnen worden tot tijdvak B. In dat geval ontbreekt een onderzoek in tijdvak A waardoor het gezamenlijke resultaat van de onderzoeken niet als representatief kan worden aangemerkt. In beroep en hoger beroep neemt belanghebbende het standpunt in dat, nu het onderzoek niet voldoet aan de in het Besluit gestelde eisen, zij voor het jaar 2008 ingedeeld moet blijven in waterklasse 11. Belanghebbende berekent aldus het aantal v.e. waarnaar zij moet worden aangeslagen nader op 407.
De heffingsambtenaar is de tegengestelde mening toegedaan en stelt dat de afvalwateronderzoeken juist zijn uitgevoerd en de aanslag juist is berekend. Belanghebbende heeft pas in bezwaar voor het eerst aangevoerd dat ook tijdens de onderzoeksweken in april grote hoeveelheden krab zijn verwerkt. Die stelling komt echter niet overeen met de bevindingen van de controleur tijdens het onderzoek en evenmin met het door belanghebbende bij de aangifte overgelegde bijlagen. De aansluiting tussen de nader door belanghebbende overgelegde facturen en overige gegevens ontbreekt. Het is, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, terecht dat de Rechtbank daaraan geen betekenis heeft toegekend. Omdat de stelling omtrent de grote hoeveelheid krab die in april 2008 zou zijn verwerkt eerst in bezwaar werd aangevoerd, kan hem niet verweten worden dat hij bij het doen van de bestreden uitspraak een ondergrens heeft bepaald voor de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is geweest van onderzoek in tijdvak A.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de aanslag.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.