Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6384, 09/00009
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6384, 09/00009
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2013
- Datum publicatie
- 9 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:6384
- Zaaknummer
- 09/00009
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting.
Kredietinstelling. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? Vorming kosten bewindvoering toegestaan?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer: 09/00009
uitspraakdatum: 27 augustus 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 november 2008, nummer AWB 07/5315, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
1 Procesverloop
Aan belanghebbende is een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 281.036.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 november 2008 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 181.036.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in beroep de Rechtbank verzocht de Inspecteur te gelasten te verstrekken dan wel ter inzage te geven alle stukken waarin de Belastingdienst heeft gecommuniceerd met de bewindvoerder van belanghebbende alsmede een controlerapport dat zou zijn opgesteld van het boekenonderzoek dat door de Belastingdienst bij belanghebbende zou zijn ingesteld gedurende de bewindvoering.
De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
In hoger beroep heeft belanghebbende haar in 1.4 bedoelde verzoek herhaald. Zij heeft het Hof verzocht te bepalen dat de Inspecteur alsnog de volledige correspondentie met de bewindvoerder (in kopie) aan belanghebbende verstrekt, waaronder ook het verslag van de bij de bewindvoerder met betrekking tot belanghebbende ingestelde onderzoeken en de onderliggende dan wel daarop betrekking hebbende correspondentie en stukken.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn in het kader van de behandeling van de onderhavige zaak uitgenodigd voor het verschijnen ter zitting van het Hof op achtereenvolgens 7 januari 2010, 24 februari 2010 en 26 mei 2010. Op verzoek van belanghebbende is de aangekondigde mondelinge behandeling steeds verdaagd.
Het onderzoek ter zitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 25 juni 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigde [A] , alsmede [.] de Inspecteur[.].
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich beroepen op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
De mondelinge behandeling door de geheimhoudingskamer van het Hof heeft plaatsgevonden te Arnhem op 21 april 2011. Daarbij zijn verschenen en gehoord [.] de Inspecteur[.].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan het “openbaar gedeelte” aan deze uitspraak is gehecht.
De geheimhoudingskamer van het Hof heeft bij beslissing van 29 december 2011 bepaald dat de beperkte kennisneming van slechts een aantal van de door de Inspecteur daartoe aangebrachte stukken gerechtvaardigd is en heeft bepaald dat de Inspecteur de overige inhoud van die stukken aan belanghebbende, ter toevoeging aan de processtukken, toezendt binnen één maand. Van deze beslissing, die integraal deel uitmaakt van de onderhavige uitspraak, is een afschrift aan deze uitspraak aangehecht.
Bij schrijven van 9 juni 2012 heeft belanghebbende een aantal afschriften van stukken aan het Hof doen toekomen ter nadere onderbouwing van het appel.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die daarnaast, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn in het kader van de behandeling van de onderhavige zaak uitgenodigd voor het verschijnen ter zitting van het Hof op achtereenvolgens 19 juni 2012, 21 augustus 2012 en 31 oktober 2012. Op verzoek van belanghebbende is de aangekondigde mondelinge behandeling steeds verdaagd.
Bij schrijven van 7 januari 2013 heeft de griffier van het Hof partijen verzocht om hun verhinderdata voor het komende kwartaal en erop gewezen dat in het vervolg met het verlenen van uitstel voor de mondelinge behandeling zeer terughoudend zal worden omgegaan.
Bij schrijven van 28 januari 2013 schrijft belanghebbende onder meer:
“Gezien het voorgaande en de benodigde voorbereiding etc. verzoeken wij uw Gerecht een mondelinge behandeling niet eerder in te plannen dan in week 22. In die week hebben wij, voorzover bekend, geen verhinderdagen.”.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A], alsmede[.] de Inspecteur[.].
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is een kredietinstelling. [B] is directeur van belanghebbende en houdt de helft van de aandelen in belanghebbende. Zijn partner [A] houdt de andere helft van de aandelen.
Rechtbank Zwolle heeft belanghebbende bij beschikking van [datum 2004] op grond van de Wet Toezicht Kredietwezen onder bewind gesteld. De aanleiding daarvoor was dat de solvabiliteit en liquiditeit van belanghebbende volgens de rechtbank onvoldoende waren en dat niet werd beschikt over de benodigde vergunningen voor de activiteiten van de onderneming.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 november 2004 (bijlage 44 bij verweerschrift) aan haar crediteuren het volgende meegedeeld:
“Zoals jullie bekend is, hebben we een aantal jaren geleden in overleg met De Nederlandsche bank [.] de activiteiten juridisch vormgegeven zoals deze nu zijn. Tot onze verbazing heeft De Nederlandsche Bank recent een standpunt ingenomen dat zij van mening is dat [X] BV in strijd met de wettelijke bepalingen zou handelen. Uiteraard delen wij die mening niet. De juridische discussie hieromtrent is nog in volle gang en we zullen ons hiervoor volledig inzetten. Bovendien is de juridische en de feitelijke opzet zodanig dat wij volledig van mening zijn dat er niet wordt gehandeld in strijd met wettelijke bepalingen.
Helaas hebben we niet kunnen voorkomen dat De Nederlandsche Bank per [datum 2004] [X] BV (…) onder bewindvoering heeft gesteld. Concreet houdt dit in dat de bewindvoerder het beheer van alle tegoeden onder zich heeft genomen.”
De bewindvoering is op [datum 2006] geëindigd.
Belanghebbende heeft in de aangifte over het jaar 2003 een voorziening van € 264.000 gevormd voor de kosten van de bewindvoering.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de voorziening niet geaccepteerd.
Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase op 24 september 2007 geeft belanghebbende aan dat de voorziening van € 264.000 voor € 100.000 betrekking heeft op een afwaardering vanwege dubieuze debiteuren.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Heeft de Inspecteur het voorschrift van artikel 8:42, eerste lid, Awb geschonden?
- Kan belanghebbende in 2003 een voorziening van € 164.000 vormen voor de kosten van de bewindvoering?
- Is per ultimo 2003 een afwaardering op debiteuren van meer dan € 100.000 gerechtvaardigd?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat haar beroep op de gestelde schending door de Inspecteur van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen zelfstandige grief vormt, doch slechts dient ter ondersteuning van de hiervoor – onder 3.1 - genoemde geschilpunten.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.