Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6521, 11/00657

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6521, 11/00657

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 september 2013
Datum publicatie
16 september 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:6521
Zaaknummer
11/00657

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Omkering en verzwaring bewijslast. Verkapte uitdeling ? woonplaats in Nederland of Zwitserland?.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 11/00657

uitspraakdatum: 3 september 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], Zwitserland (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 augustus 2011, nummer AWB 09/2186 in het geschil tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst[P] (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.981.296 (€ 13.604.918). Tevens is, bij afzonderlijke beschikking een bedrag van ƒ 1.313.374 (€ 595.983) aan heffingsrente, in rekening gebracht.

1.2

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 augustus 2011 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 25 juni 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede zijn gemachtigde [.], bijgestaan door [A], [alsmede]de Inspecteur[.]. Tijdens het onderzoek ter zitting zijn als getuigen gehoord [A], [B], [C] en [D]. De laatste drie getuigen hebben hun verklaringen afgelegd in het Duits. Ter zake van deze verhoren is de heer[E] opgetreden als tolk in de Duitse taal.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De feiten

2.1

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“Eiser was in het onderhavige jaar gehuwd met [Y]. Samen hebben ze drie kinderen (geboren 1988, 1986 en 1984). De echtelijke woning was gelegen te [Q (NL)].

Eiser heeft zich per 1 februari 1999 uitgeschreven bij de gemeente [Q] in verband met het aannemen van een betrekking in [R], Zwitserland. De rest van het gezin is eiser medio 2000 gevolgd. De woning in [Q] is gedurende deze tijd aangehouden. Op 18 december 2003 is mevrouw[Y] samen met haar jongste dochter teruggekeerd naar Nederland.

Eiser was 100% aandeelhouder van [F] B.V. [F] B.V. hield 75% van de aandelen in [G]Holding B.V. De overige 25% van de aandelen waren in handen van [H] B.V. (zijnde een 100% deelneming van[de heer I]).

Op 24 november 1999 hebben [F] B.V. en [H] B.V. hun aandelen in [G]Holding B.V. verkocht en geleverd aan[J] B.V. [.] [toevoeging Hof: bedoeld zal zijn [J]N.V.[.]] De verkoopprijs voor de aandelen bedroeg voor [F] B.V. fl. 33.000.000 (zijnde fl. 1.222.222 per aandeel) en voor [H] B.V. fl. 16.644.000 (zijnde fl. 1.849.333 per aandeel).

[J. B.V.] is een joint venture tussen[K] AG (een naar Zwitsers recht opgerichte vennootschap waarvan alle aandelen in handen zijn van eiser[.]) en [L] B.V. Beide vennootschappen bezitten 49,95% van de aandelen [J] B.V. De overige 0,1% van de aandelen zijn in handen van [M] AG[.].

Bij de totstandkoming van de joint venture in [J] B.V. is tussen partijen overeengekomen dat[L] B.V. – via haar dochtervennootschap [N] B.V. – in [J] B.V. een onroerend-goed portefeuille zal inbrengen met een stille reserve van fl. 30.000.000. Ter compensatie van het voordeel dat [K] AG hierdoor verkrijgt is ten aanzien van verkoopprijs voor de aandelen [G] Holding B.V. een bedrag van fl. 30.000.000 in mindering gebracht op de oorspronkelijk overeengekomen prijs van fl. 63.000.000.

De aangifte IB/PVV over het jaar 1999 is namens eiser op 9 juni 2001 ingediend door [S] Registeracountants & Belastingadviseurs[.](hierna: [S] naar een belastbaar inkomen van negatief fl. 18.704. Deze aangifte is voorzien van een stempel met de tekst “concept”. De aanslag is met dagtekening 23 oktober 2002 opgelegd conform deze aangifte. Bij beschikking van 25 september 2002 is het verlies over 1999 verrekend met het belastbaar inkomen over 1998. De navorderingsaanslag is opgelegd op 31 december 2004.”

2.2

Afgezien van de vraag of belanghebbende voor 100% aandeelhouder is van [K] AG, dan wel voor 72% (en [mw. O] voor 28%), zijn deze feiten niet in geschil.

2.3

Het Hof stelt verder de volgende feiten vast. De waarde van de aandelen [G] Holding B.V. (hierna: [G] B.V.) bedroeg op 24 november 1999 ongeveer f 78 miljoen. De waarde van de 75% van de aandelen [G] B.V. die aan [F] B.V. toebehoorden bedroeg op 24 november 1999 ongeveer f 63 miljoen. De waarde van (de aandelen in) [G] B.V. was gebaseerd op – onder meer – de waarde van het dealerschap van [ABC] apparatuur in Nederland.

2.4

Belanghebbende huurde vanaf 1 juni 1999 een woning in [R] aan de[A-strasse 1]. Belanghebbende was gedurende geheel 1999 eigenaar van verschillende (on)roerende zaken in Nederland, waaronder een woonboot en een woning in [Q].

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een (verkapte) uitdeling van [F] B.V. aan belanghebbende en of belanghebbende op 24 november 1999 zijn woonplaats in Nederland heeft op grond van artikel 2, tweede lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, gesloten te ’s-Gravenhage op 12 november 1951, zoals gewijzigd bij de overeenkomst van 22 juni 1966 (hierna: het Verdrag).

3.2

Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing