Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6626, BK 12/00169
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6626, BK 12/00169
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 september 2013
- Datum publicatie
- 13 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:6626
- Zaaknummer
- BK 12/00169
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag BPM over het jaar 2010 en tegen de boetebeschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 12/00169
uitspraakdatum: 10 september 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2012, nummer AWB 11/659, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 19 oktober 2010 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd voor het bedrag van € 5.308. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd van € 530.
De Inspecteur heeft bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het door belanghebbende ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 mei 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende drijft als schoonheidsspecialiste een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zij is van 9 februari 2008 tot en met 3 juni 2010 houder geweest van de bestelauto met kenteken [00-YYY-0] (hierna: de bestelauto). Deze bestelauto is op 22 september 2005 voor het eerst geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
Aan belanghebbende is op de voet van artikel 13a, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) vrijstelling van BPM verleend. Belanghebbende heeft in juni 2010 de bestelauto verkocht waarna het kenteken van de bestelauto op naam is gesteld van een houder die geen gebruik kon maken van de vrijstelling van artikel 13a, lid 1, van de Wet BPM.
Aan belanghebbende is op 5 augustus 2010 een rekening BPM verstrekt, waarin melding wordt gemaakt van een te betalen bedrag aan BPM van € 5.308. Op de rekening is vermeld dat het bedrag voor 4 september 2010 dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat als niet tijdig wordt betaald, de Belastingdienst een naheffingsaanslag met boete op kan leggen.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een brief van belanghebbende met dagtekening 11 oktober 2010 waarin, – voor zover relevant – is vermeld:
“Geachte Belasting
Op 5 augustus kreeg ik een naheffing BPM waar ik vreselijk van schrok ik dacht de bus verkocht te hebben aan een ondernemer niets bleek minder waar (zie brief advocaat).
Omdat deze meneer helemaal niet reageert, wat ook niet hoeft volgens de regels der wet zegt advocaat en ik niet verzekerd ben voor rechtsbijstand wordt dit mij te duur om deze meneer voor de rechter te dagen
Ik heb ook steken laten vallen ik heb deze meneer niet nagechect (onderzoeksplicht) en ik heb verzuimd de BPM door te schuiven omdat ik dacht dat dat automatisch door de belasting werd geregeld tegelijk met de wegenbelasting. Deze meneer heeft daar gebruik/misbruik van gemaakt.
Ik sta met de rug tegen de muur!!
Daarom ben ik vandaag naar kantoor Heerenveen gegaan.
De bus is in september 5 jaar oud en dus BPM vrij. Ik heb de bus in juni verkocht het gaat dus om 3 maanden BPM 5304,= dit is voor mij een gigabedrag en wil u vragen om kwijtschelding.
(…)”
Met dagtekening 19 oktober 2010 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 5.308 opgelegd alsmede een boete van € 530.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Belastingdienst Randmeren/kantoor Zwolle met dagtekening 2 december 2010 waarin een verzoek om kwijtschelding voor de naheffingsaanslag BPM 2010, openstaand bedrag € 5.838, wordt afgewezen. Hierbij is als reden gegeven dat de Belastingdienst aan ondernemers en zelfstandige beroepsbeoefenaars geen kwijtschelding verleent omdat kwijtschelding concurrentieverstorend kan werken. Voorts is daarin vermeld dat binnen tien dagen beroep kan worden ingesteld tegen de afwijzende beschikking bij de Belastingdienst/Utrecht-Gooi.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2010, ontvangen op diezelfde datum, gericht aan de Ontvanger van de Belastingen, Belastingdienst Utrecht/Gooi, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag BPM 2010. Belanghebbende heeft daarin verzocht de naheffingsaanslag te herzien en voorts uitstel van betaling gevraagd.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn van zes weken in bezwaar is gekomen. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan bij brief van 11 december 2010 in bezwaar is gekomen en heeft zij evenmin feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)).
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag BPM over het jaar 2010 en tegen de boetebeschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt tijdig bezwaar te hebben gemaakt.
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend. De Inspecteur betwist primair de verzending en de ontvangst van de brieven van 12 september 2010 en 11 oktober 2010. Voorts stelt de Inspecteur gemotiveerd dat de brief van 11 oktober 2010 een andere strekking dan een bezwaarschrift had, namelijk een verzoek om kwijtschelding waarop bij brief van 2 december 2010 is beslist.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met dien verstande dat de Inspecteur in hoger beroep verlaging van de boete bepleit tot op 10%, ofwel € 53.