Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6665, BK 12/00363
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6665, BK 12/00363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 september 2013
- Datum publicatie
- 13 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:6665
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:796
- Zaaknummer
- BK 12/00363
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende terecht de naheffingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente en boete zijn opgelegd.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 12/00363
uitspraakdatum 10 september 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 oktober 2012, nummer AWB 11/1855, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 2.701. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 540. Tevens is aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 675.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 1 juli 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en - ambtshalve - geen vermindering verleend.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2012 de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard, de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot het bedrag van € 441,48 en tot vergoeding van het griffierecht ten bedrage van € 152.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013 te Leeuwarden. Belanghebbende is daar in persoon verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A] en [B].
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende houdt zich sinds 2002 in de vorm van een eenmanszaak onder de naam: “[C].” bezig met de handelsbemiddeling in textiel, kleding, schoeisel en lederwaren en de freelance vertegenwoordiging in bedrijfskleding, werkkleding, PBM en lasbenodigdheden.
Tot 1 oktober 2002 was belanghebbende als vertegenwoordiger in loondienst werkzaam bij [D] B.V. te [L]. Tot de stukken van het geding behoort een overeenkomst tussen belanghebbende en [D] B.V., gedagtekend 8 november 2002, waarin - voor zover relevant - het volgende is opgenomen:
“(…) De verkopen worden door [belanghebbende] aangebracht bij “[D]” welke laatste zorg draagt voor de benodigde inkopen, alle mogelijke bedrijfshandelingen, naai- en verstel werkzaamheden, bestickering, beplakking etc. Tevens zorgt “[D]” voor de juiste uitlevering en facturering van alle goederen/diensten/incasso’s.
Tevens zorgt “[D]” voor een deugdelijke administratie, waaronder het bijhouden van een maandelijkse omzetlijst en debiteurenbeheer. Alle oninbare vorderingen worden uiteindelijk verrekend voor rekening van [belanghebbende].
Zo mogelijk gedurende de eerste week van elke nieuwe maand wordt van zijde “[D]” over de afgelopen maand een omzetlijst weergegeven aan [belanghebbende] met daarbij opgave van de behaalde bruto marge op de bedoelde verkopen.
Van de behaalde bruto marge over enige maand wordt onder aftrek van 10% wegens algemene bedrijfskosten/handling de rest van de bruto marge gedeeld door factor 2 voor welk bedrag door [belanghebbende] een nota wegens provisie verhoogd met geldend percentage B.T.W. aan “[D]” wordt uitgereikt.
(…)
Het is [belanghebbende] toegestaan gebruik te blijven maken van de tankpas Z.D.O. welke eigendom is van “[D]”. De waarde van de getankte brandstof verhoogd met € 0,02 per liter wordt achteraf via een factuur in rekening gebracht door “[D]” aan [belanghebbende] en wordt alsdan verrekend met de aan [belanghebbende] toekomende provisienota’s.(…)”
In november 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek verricht. Bij brief van 1 december 2010 heeft de controlerend ambtenaar belanghebbende bericht dat er naar aanleiding van het boekenonderzoek een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete zal worden opgelegd. Het rapport is vervolgens afgerond op 8 december 2010. Bij brief van 10 december is het rapport aan belanghebbende toegestuurd met de mededeling dat binnen drie weken nadien gereageerd kan worden op de bevindingen.
In het rapport van het boekenonderzoek is - voor zover relevant - het volgende vermeld:
“(…)
Administratie 2005
In de administratie over het jaar 2005 zijn geen, door [belanghebbende] zelf uitgeschreven facturen aangetroffen. De bankafschriften over het jaar 2005 waren ook niet aanwezig. [Belanghebbende] heeft één SNS-bankrekening met rekeningnummer [00000000].
Van de bedrijfskosten zijn wel een aantal facturen in de administratie aangetroffen (van [E] (autolease), KPN en Essent). [Belanghebbende] mag van [D] B.V. de tankpas blijven gebruiken. Eén maal per jaar wordt door [D] B.V. de door de belastingplichtige gebruikte brandstof gefactureerd. Over het jaar 2005 is de brandstoffactuur van dit bedrijf niet aangetroffen. Tevens brengt [belanghebbende] een aantal kosten vanwege faillissementen in aftrek. Deze facturen zijn ook niet aangetroffen in de administratie.
(…)
Omdat ik in de administratie van [belanghebbende] over het jaar 2005 geen uitgeschreven facturen heb aangetroffen, heb ik een derdenonderzoek ingesteld bij het bedrijf [D] B.V. uit [L]. Van dit bedrijf heb ik de kopieën van de uitgeschreven facturen van [belanghebbende] over het jaar 2005 ontvangen. Deze facturen vermelden de provisie per maand én de verschuldigde omzetbelasting.
De verklaring van [belanghebbende] dat [D] B.V. de omzetbelasting niet zou hebben betaald is door mij over een gedeelte van het jaar 2005 niet te controleren. Dit komt omdat over het jaar 2005 geen bankafschriften in de administratie aanwezig waren. In het jaar 2006 zijn de bankafschriften wel aangetroffen. In de eerste vijf maanden van het jaar 2006 zijn er door [D] B.V. deelbetalingen (voorschotten) en restbedragen over het jaar 2005 betaald. Op 22 maart 2006 is er een betaling door [D] B.V. verricht van € 2.578,24. Dit is de, door [belanghebbende], uitgeschreven factuur van de provisie over de maand november 2005 (factuurnummer 1105) met de verschuldigde omzetbelasting. Het totaalbedrag van de factuur bedraagt € 2.578,24.
Op de bankafschriften over het jaar 2006 zijn regelmatig betalingen door [D] B.V. aangetroffen met de vermelding van “voorschotten en deelbetalingen”. De verklaring van de medewerker van [D] B.V. was dat [belanghebbende] de facturen achteraf heeft uitgereikt (maar driemaal per jaar). [Belanghebbende] heeft regelmatig (telefonisch) om een voorschot verzocht. [D] B.V. heeft de betaalde voorschotten verrekend met de (achteraf) uitgereikte facturen. Bij betaling van de facturen aan [belanghebbende] worden regelmatig bedragen ingehouden. De inhoudingen betreffen o.a. contributie voor de personeelsvereniging, de brandstofkosten en af en toe door henzelf uitgeschreven facturen.
(…)
vergrijpboete omzetbelasting
Over de correcties genoemd onder punt 4.4 ben ik voornemens naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op te leggen. De vergrijpboete bedraagt 25%.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet tijdig is geheven of betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid aan de belastingplichtige is te wijten. De belastingplichtige had redelijkerwijs moeten en kunnen begrijpen dat zijn gedrag zou kunnen leiden tot het heffen of betalen van te weinig belasting. [Belanghebbende] heeft facturen uitgeschreven met de vermelding van de verschuldigde omzetbelasting. De omzetbelasting is echter niet door de belastingplichtige afgedragen. De belastingplichtige heeft dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat er te weinig belasting is geheven.
(…)”
Tot de stukken van het geding behoren elf afschriften van facturen gedagtekend in 2005 van [C]. aan [D] B.V. met de factuurnummers 0105, 0205, 0305, 0405, 0505, 0605, 0705, 0805, 0905, 1005 en 1105. De facturen maken alle melding van 19% BTW. Deze facturen zijn afkomstig uit de administratie van [D] B.V.
Tevens behoren tot de stukken van het geding 10 afschriften van facturen van [C]. aan [D] B.V. met de factuurnummers 0105, 0205, 0305, 0405, 0505, 0605, 0705, 0805, 0905 en 1005. Geen van de facturen maakt melding van BTW. Deze facturen zijn afkomstig uit de administratie van belanghebbende.
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 geen betaling van omzetbelasting op aangifte gedaan.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende terecht de naheffingsaanslag en de beschikkingen heffingsrente en boete zijn opgelegd.
Belanghebbende neemt in hoger beroep het standpunt in dat de Inspecteur niet binnen de termijn waarbinnen belanghebbende mocht reageren op het controlerapport de naheffingsaanslag mocht opleggen en dat de naheffingsaanslag niet juist te naam is gesteld. Voorts stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met een vermindering van de omzet in verband met faillissement van klanten van [D] B.V. en bijbehorende kosten van vervoer. Belanghebbende stelt dat deze vermindering meebrengt dat de omzetbelasting dient te worden vastgesteld op het bedrag van € 1.051, zodat belanghebbende een beroep kan doen op de kleine ondernemersregeling.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de proceskostenvergoeding en vergoeding griffierecht, en tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boete.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.