Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7130, BK 12/00370
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7130, BK 12/00370
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 september 2013
- Datum publicatie
- 27 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:7130
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:759
- Zaaknummer
- BK 12/00370
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de bestreden aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 12/00370
uitspraakdatum: 24 september 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 november 2012, nummer AWB 11/2803, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.492 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 363. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 759. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 226.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 38.221, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 605. Daarnaast heeft hij de boete verminderd tot € 22.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 november 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, ondanks bij aangetekende brief te zijn uitgenodigd bij de zitting aanwezig te zijn, van welke brief blijkens de retourkaart daarvan de ontvangst is bevestigd, niet verschenen zonder bericht van verhindering aan het Hof.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren op 3 februari 1943. Belanghebbende heeft in het jaar 2008 diverse inkomsten genoten bestaande uit looninkomsten, AOW-uitkering, pensioen- en lijfrente-uitkeringen en resultaat uit overige werkzaamheden.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2008. Op zijn verzoek is uitstel verleend voor het indienen van deze aangifte tot en met 1 september 2009.
Met dagtekening 18 december 2009 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte verzonden. In de herinnering is vermeld dat de aangifte voor 5 januari 2010 binnen moet zijn bij de Inspecteur.
Met dagtekening 1 maart 2010 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden om voor 15 maart 2010 aangifte te doen.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 juni 2011 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.492 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 363. Gelijktijdig heeft hij bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226 wegens het niet dan wel niet tijdig indienen van de aangifte.
Bij brief, gedagtekend op zowel 8 als 12 juni 2011, binnengekomen bij de Inspecteur op 14 juni 2011, maakt belanghebbende bezwaar tegen de verzuimboete en meldt hij dat op 5 januari 2010 aangifte heeft gedaan bij de Belastingdienst Ondernemingen te Heerlen. Een kopie van een verzendbewijs van een aangetekend stuk aan de Belastingdienst Ondernemingen te Heerlen, gedateerd op 5 januari 2010, is bijgevoegd.
Bij de hiervoor - onder 2.6 - vermelde brief voegt belanghebbende een kopie van een andere brief gericht aan de Inspecteur, gedateerd op zowel 18 december 2009 als 4 januari 2010, welke belanghebbende schreef onder de naam “[B]” te Leeuwarden, gevestigd op het woonadres van belanghebbende. De inhoud van deze brief luidt:
“Kenmerk: Ondernemersaangifte 2008 FH 201 ontheffing electronische aangifte.
In antwoord op uw schrijven van 18 december 2009 doe ik aangifte over het fiscaaljaar 2008 exploitatieverlies is ontstaan van € 44.521,22. Van dit exploitatieverties kan in carry back € 5.000 naar fiscaal jaar 2007. Van dit exploitatieverlies kan in carry back € 5.000 naar fiscaaljaar 2006. Van dit exploitatieverlies € 34.521,22 kan in carryforward worden verrekend De Belastingdienst ondernemers naar behoren en eer en geweten te hebben geïnformeerd, verblijf ik.”
De Inspecteur reageert bij brief van 6 juli 2011 op de hiervoor – onder 2.6 en 2.7 vermelde brieven van belanghebbende. De Inspecteur vraagt om aanvullende informatie en bewijsstukken en motiveert een aantal voorgenomen beslissingen. Tevens schrijft de Inspecteur:
“Uw brief van 4 januari 2010 kan niet worden aangemerkt als het doen van de vereiste aangifte zoals gesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de daarbij behorende Uitvoeringsregeling. Na ontvangst van die brief op 5 januari 2010 werd u daarom op 1 maart 2010 toch nog een aanmaning gestuurd voor het doen van aangifte en is na de brief van 8 juni 2011 u een ambtshalve aanslag opgelegd, met een verzuimboete van 226 euro. Gelet op de totale gang van zaken alsmede dat in uw situatie geen sprake is van aangifte van winst of overigens in relatie tot art 52 van de AWR ben ik van mening dat matiging van de boete terecht is.
Voorgenomen beslissing
Daarom ben ik van plan de boete tot op 22 euro te verlagen.”
Door middel van een ongedateerde brief, binnengekomen bij de Inspecteur op 27 juli 2011, beantwoordt belanghebbende de hiervoor – onder 2.8 – vermelde brief. In deze brief schrijft belanghebbende - kort gezegd - onder meer dat in 2008 geen sprake is van handel in auto’s, dat de verliesverrekening voort komt uit fiscaal te compenseren verliezen op de beurs onder naam van [B], dat er sprake is van kwijtschelding van durfkapitaal, dat diverse afkoopsommen waarop loonheffing is ingehouden niet belastbaar zijn en dat sprake is van overige kosten waaronder reiskosten en ziektekosten. Tevens somt belanghebbende een aantal (loon)inkomsten op en voegt een berekening bij van het verzamelinkomen met een uitkomst van nihil. Het terug te ontvangen bedrag zou € 2.831 moeten bedragen.
De Inspecteur reageert bij brief van 2 augustus 2011. In dit schrijven verzoekt de Inspecteur enerzijds om nadere informatie en bewijsstukken en anderzijds zet hij gemotiveerd uiteen waarom hij het niet eens is met een aantal stellingen van belanghebbende vermeld in de brief ingekomen op 27 juli 2011.
Belanghebbende beantwoordt de – onder 2.10 genoemde - brief van de Inspecteur bij brief zowel met dagtekening 2 augustus 2011 als met dagtekening 6 augustus. Zijn conclusie is dat het verzamelinkomen € 12.058 bedraagt. Bewijsstukken hiervan worden niet overgelegd.
De Inspecteur reageert op de - onder 2.11 - vermelde brief bij schrijven van 6 september 2011 waarin hij een opstelling van het loon en het resultaat uit overige werkzaamheden opneemt. De looninkomsten bedragen € 7.016, de pensioenen, inclusief AOW-uitkering en werknemersuitkeringen, € 25.785 en het resultaat uit overige werkzaamheden, na aftrek van € 310 kosten, € 5.420.
Op 17 november 2011 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar. De aanslag wordt verminderd conform de hiervoor – onder 2.12 – genoemde brief en de verzuimboete wordt verminderd tot op € 22.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de bestreden aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een bedrag van nihil, waarbij rekening gehouden wordt met een verzamelinkomen van, naar het Hof begrijpt, € 10.719 en met een totaalbedrag van heffingskortingen van € 3.032.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor - onder 3.1- vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.