Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7498, 13/00161 en 163
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7498, 13/00161 en 163
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2013
- Datum publicatie
- 24 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:7498
- Zaaknummer
- 13/00161 en 163
Inhoudsindicatie
Invorderingswet.
Bestuurdersaansprakelijkheid. Gewezen bestuurders. Geen bewijs voor onbehoorlijk bestuur.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00162 en 13/00163
uitspraakdatum: 8 oktober 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] en [X-Y] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Nederland van 15 januari 2013, nummer AWB 12/1923 en 12/1924, in het geding tussen belanghebbenden en
de ontvanger van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Ontvanger).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft belanghebbenden aansprakelijk gesteld voor door [A] B.V. niet betaalde naheffingsaanslagen in de loonheffingen en in de omzetbelasting en daarmee verband houdende heffingsrente en boete.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkstellingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Ontvanger de aansprakelijkstellingen verminderd.
Belanghebbenden zijn tegen voormelde uitspraken van de Ontvanger in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank), die in de plaats is getreden van de rechtbank Arnhem, heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De beroepschriften tegen de uitspraak van de Rechtbank zijn op 30 januari 2013 ter griffie ingekomen.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013 te Arnhem. Belanghebbenden zijn daar verschenen. Namens de Ontvanger is verschenen [B], bijgestaan door [C] en [D]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbenden zijn sinds 14 januari 2005 bestuurders van [Q] B.V. [Q] B.V. was van 14 januari 2005 tot 24 januari 2007 bestuurder van [R] B.V. (hierna: de BV). De statutaire naam van de BV is met ingang van 30 november 2007 gewijzigd in [A] B.V. De BV is op 5 oktober 2010 failliet verklaard.
De BV dreef een onderneming gericht op het uitvoeren van grond, straat en rioolwerken alsmede bodemsaneringen, cultuurtechnische werken en groenvoorzieningen.
De BV heeft aan werknemers bestelauto’s ter beschikking gesteld. Aan de werknemers was een schriftelijk vastgelegd verbod opgelegd de bestelauto’s voor privédoeleinden te gebruiken.
De gebroeders [E] verrichtten tegen beloning werkzaamheden voor de BV. De BV beschouwde hen niet als werknemer en heeft daarom op de aan hen betaalde bedragen geen loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden en ter zake daarvan geen premies werknemersverzekeringen betaald. Van de gebroeders [E] is over de ontvangen bedragen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geheven.
Vanaf 1 oktober 2009 heeft namens de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur) bij de BV een boekenonderzoek plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat niet was gebleken dat de bestelauto’s in 2006 voor minder dan 500 km per jaar voor privédoeleinden door de werknemers werden gebruikt en dat de BV in 2006 onvoldoende toezicht hield op de naleving van het verbod op privégebruik. De Inspecteur heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat ter zake van het privégebruik van de bestelauto’s ten onrechte geen bedrag bij het loon is geteld, zodat te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen was ingehouden en afgedragen. De Inspecteur heeft de na te heffen loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 berekend op € 26.572.
Eveneens naar aanleiding van de resultaten van het hiervoor vermelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de gebroeders [E] bij de BV in dienstbetrekking waren en dat ten onrechte geen premies werknemersverzekeringen zijn betaald. De Inspecteur heeft deze premies voor het jaar 2006 berekend op € 10.619.
De Inspecteur heeft met dagtekening 17 november 2010 aan de BV een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. Daarbij heeft de Inspecteur een boete opgelegd van 25% van de op het privégebruik auto betrekking hebbende correctie en heffingsrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft de Inspecteur over hetzelfde tijdvak een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd in verband met het privégebruik van de bestelauto’s en daarbij heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 11 april 2011 heeft de Ontvanger belanghebbenden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen, boeten en heffingsrente, voor zover deze betrekking hebben op het jaar 2006.
Nadat belanghebbenden bezwaar hadden gemaakt, heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar de aansprakelijkstelling verminderd tot € 41.595, als volgt gespecificeerd:
Loonbelasting |
€ 26.572 |
Premies werknemersverzekeringen |
€ 10.619 |
Omzetbelasting |
€ 4.404 |
Totaal |
€ 41.595 |
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is primair in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van privégebruik van de bestelauto’s en of voldoende toezicht is gehouden op het verbod op privégebruik. Subsidiair is in geschil of belanghebbenden terecht aansprakelijk zijn gesteld voor deze naheffingsaanslagen, in het bijzonder of de BV heeft voldaan aan de verplichting betalingsonmacht te melden en of de niet-betaling het gevolg is van aan belanghebbenden te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aansprakelijkstellingen. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.