Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7501, 12/00498
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7501, 12/00498
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2013
- Datum publicatie
- 24 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:7501
- Zaaknummer
- 12/00498
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
ROW. verkoop onroerende zaken. Omvang resultaat.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00498
uitspraakdatum: 8 oktober 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2012, nummer AWB 11/1290, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 322.826 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.807. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 24.361.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 303.348, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 22.559.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 juli 2012 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 210.348 met handhaving van de overige elementen en dienovereenkomstige wijziging van de heffingsrente.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft bij zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [.], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [.], alsmede [.] namens de Inspecteur, bijgestaan door [.].
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] Holding bv (hierna: [A] bv).
Belanghebbende is een maatschap ter verwerving en exploitatie van registergoederen aangegaan met [A] bv genaamd Beleggingsmaatschap [X] (hierna: de maatschap). Belanghebbende heeft op 1 januari 1999 arbeid, vlijt en de economische eigendom van de bovenwoning [a-straat 2] te [Z] in de maatschap ingebracht. [A] bv heeft 9/10 deel van de juridische eigendom van het woon-/winkelpand [a-straat 2] en een perceel grond groot 262 m2, behorend bij [a-straat 2], ingebracht. Het perceel is zowel achter [a-straat 2] als achter [a-straat 1] gelegen. Belanghebbende heeft recht op 90% van de winst van de maatschap en [A] bv op 10%. In de maatschapsovereenkomst, opgemaakt op 1 maart 2002, is onder andere het volgende opgenomen:
“De fiscale boekwaarde per 1 januari 1999 van [Hof: de ingebrachte onroerende zaken] bedraagt ƒ 114.385,-- [Hof: € 51.906] (…)
Het verschil tussen de werkelijke waarde en de fiscale boekwaarde per 1 januari 1999 van [Hof: de ingebrachte onroerende zaken] wordt door [A] Holding uitdrukkelijk niet ingebracht en blijft voorbehouden aan [A] Holding. Mitsdien zal, indien bij vervreemding of andere wijze van verzilvering van de hiervoor omschreven registergoederen of delen daarvan, een verschil optreedt ten opzichte van de in de fiscale balans voorkomende waarden, dit verschil, voorzover het de per 1 januari aanwezig stille reserves in de hiervoor omschreven registergoederen niet overtreft uitsluitend aan [A] Holding toekomen.”
De waarde in het economische verkeer van [a-straat 2] op 1 januari 1999 bedraagt ƒ 328.825 (€ 149.214), zodat de onder 2.2 bedoelde voorbehouden stille reserve maximaal ƒ 214.440 (€ 97.309) bedraagt.
De waarde in het economische verkeer van [a-straat 2] op 1 januari 2001 bedraagt € 267.730.
In het laatste kwartaal van 2002 is tussen de gemeente [Z] (hierna: de Gemeente) en belanghebbende contact geweest over de aankoop door de Gemeente van een deel van het perceel [a-straat 2]. Onder dit deel van het perceel loopt ondergronds een beek, “[B]”. De Gemeente heeft de wens de [B] bovengronds te laten lopen en daarlangs een wandelpad aan te leggen. De[B] loopt onder de percelen door die zijn gelegen achter de woon-/winkelpanden aan de [a-straat 1] tot en met [a-straat 4].
Belanghebbende heeft opdracht gegeven aan [D] Makelaars de onroerende zaken [a-straat 1], [a-straat 2] en [a-straat 3] te taxeren ten behoeve van het aanpassen van een financiering. In zijn brief van 23 februari 2004 heeft [C], namens [D] Makelaars een taxatie aan belanghebbende gestuurd, waarbij hij de vrije verkoopwaarde van [a-straat 1] en [a-straat 3] op 23 februari 2004 heeft getaxeerd op respectievelijk € 300.000 en € 140.000, in totaal € 440.000. De taxaties zijn gebaseerd op de huurwaardekapitalisatiemethode. Bij de taxatie heeft [C] geen rekening gehouden met eventuele belangstelling van de Gemeente voor de achter de panden gelegen grond. De ongebonden grond behorende bij [a-straat 2] heeft [C] vastgesteld op 150 m2 waaraan hij een waarde van € 37.500 (€ 250 per m2) heeft toegekend.
Belanghebbende heeft op 2 maart 2004 de naast [a-straat 2] gelegen woon/winkelpanden en een terrein gekocht van [E] voor € 395.000. Deze panden, [a-straat 1] en [a-straat 3], alsmede het terrein dat achter [a-straat 3] is gelegen groot 79 m2, worden hierna aangeduid als: de [E]-onroerende zaken.
Van het woon-/winkelpand [a-straat 3] heeft belanghebbende de winkelruimte verhuurd aan een met hem verbonden lichaam. In 2004 bedroeg het voordeel uit deze verhuur € 10.914.
Belanghebbende heeft zich in april 2004 tot de Gemeente gewend met het aanbod tot ruil dan wel verkoop van (een deel van) de [a-straat 2] en de [E]-onroerende zaken. Bij brief van 23 augustus 2004 heeft [F], werkzaam als taxateur bij de Gemeente, het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“(…)
Ten eerste de verdeling van de koopsom.
Zoals ik toen reeds heb opgemerkt hebben wij tijdens de onderhandelingen alleen gesproken over een totale koopsom. Over een onderverdeling hiervan is niet gesproken. Uw cliënt kwam daarmee eerst nadat wij overeenstemming hadden bereikt. Van gemeentezijde is toen gesteld dat wij geen verdeling in de koopsom gaan maken. Wel wil de gemeente een bepaling in de koopovereenkomst opnemen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de koopsom maar niet over de verdeling daarvan. Dit geeft u enige vrijheid ten opzichte van de fiscus. Bovendien kan ik mij niet voorstellen dat de fiscus accoord zal gaan met de door u voorgestelde verdeling.
Als er echter een verdeling in de koopovereenkomst moet staan dan moet deze volgens mij deze luiden [a-straat 2] € 500.000,-- en [a-straat 1] en [a-straat 3] samen € 425.000,--.”
Op 30 december 2004 heeft belanghebbende [a-straat 2] en de [E]-onroerende zaken verkocht aan de Gemeente voor € 915.000. In de akte van levering is vermeld dat de koopsom [a-straat 2] € 365.000 bedraagt en de koopsom voor de [E]-onroerende zaken € 550.000.
De Inspecteur heeft [G], werkzaam als taxateur bij de Belastingdienst/[Q], verzocht de koopsom toe te rekenen aan [a-straat 2] en de [E]-onroerende zaken. Volgens [G] kan de koopsom van € 915.000 op de peildatum 30 december 2004 als volgt worden gesplitst:
[a-straat 2] € 490.000
[E]-onroerende zaken € 425.000
Op 22 mei 2008 heeft [E] een stuk grond van 89 m2, gelegen achter [a-straat 4] aan de Gemeente verkocht voor € 50.000 (€ 562 per m2).
De Inspecteur heeft ter zake van de verkoop van [a-straat 2] een bedrag van € 211.473 tot het resultaat uit overige werkzaamheden gerekend. Ter zake van de verkoop van de [E]-onroerende zaken heeft de Inspecteur € 30.000 tot het resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.
Op 28 februari 2013 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 210.348 met handhaving van de overige elementen en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. Hiermee heeft hij uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Rechtbank.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur de verkoopprijs van de onroerende zaken op een juiste wijze over de verkochte onroerende zaken heeft verdeeld, of hij bij het vaststellen van het resultaat uit overige werkzaamheden een juiste berekeningswijze heeft toegepast en of hij het vervreemdingsvoordeel van de winkelruimte [a-straat 3] voor een juist bedrag tot het resultaat uit overige werkzaamheden heeft gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.
Belanghebbende stelt dat het resultaat uit overige werkzaamheden ter zake van de verkoop van [a-straat 2] als volgt vastgesteld dient te worden:
Verkoopprijs [a-straat 2] te [Z] € 365.000
Af: - fiscale boekwaarde - 78.078
Netto € 286.922
Voorbehoud stille reserves [A] bv - 94.658
Resteert voor verdeling tussen maten € 192.264
Winsttoedeling aan belanghebbende: 90% van € 192.264 € 173.038
Af: Waarde [a-straat 2] op openingsbalans: 90% van € 267.730 - 240.957
Negatief resultaat uit overige werkzaamheden € - 67.919
Daarnaast is belanghebbende van mening dat het ten onrechte niet aangegeven vervreemdingsvoordeel uit de terbeschikkingstelling van de winkelruimte [a-straat 3] tot een met het onder 3.2 weergegeven standpunt corresponderend bedrag tot het resultaat uit overige werkzaamheden moet worden gerekend.
De Inspecteur verdedigt primair een waarde van [a-straat 2] van € 490.000, subsidiair van € 460.000 en meer subsidiair van € 420.000. Daarnaast is hij van mening dat het ten onrechte niet aangegeven vervreemdingsvoordeel uit de terbeschikkingstelling van de winkelruimte [a-straat 3] tot een met die respectievelijke standpunten corresponderend bedrag tot het resultaat uit overige werkzaamheden moet worden gerekend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning, handhaving van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.