Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7743, BK 12/00201
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7743, BK 12/00201
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:7743
- Zaaknummer
- BK 12/00201
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur in het onderhavige jaar terecht geen ondernemingsverlies in aanmerking heeft genomen wegens het ontbreken daarvan, nu de activiteiten geen bron van inkomen vormen.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 12/00201
uitspraakdatum: 15 oktober 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 juni 2012, nummer AWB 11/2462, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.360 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 1.062. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag berekend van € 3.571.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.625 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 1.062. De beschikking heffingsrente is nader vastgesteld op € 625.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 juni 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [A] en namens de Inspecteur mr. [B].
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren op 22 september 1944, oefent vanaf 1998 activiteiten uit op het gebied van het maken en verkopen van keramische producten onder de naam ‘[C]’. Belanghebbende is eerder als onderwijzer werkzaam geweest. In 2008 ontving belanghebbende een pensioenuitkering van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De activiteiten worden verricht vanuit het woonadres van belanghebbende. Voor deze activiteiten wordt een deel van belanghebbendes woning gebruikt, te weten de erkerkamer, de droog- en opslagruimte en de garage. De algemene ruimten, zoals de gangen, worden zowel voor de onderneming als voor andere doeleinden gebruikt. De woning is niet splitsbaar in een zakelijk of privé-gedeelte.
Over de jaren 1998 tot en met 2010 heeft belanghebbende met de keramische activiteiten de volgende omzetten en winsten behaald:
Omzet winst voor ondernemersaftrek
- 4.984
- 7.714
- 6.875
- 6.785
- 4.102
2003 5.244 - 3.689
2004 7.885 - 7.376
2005 9.723 - 1.890
2006 6.043 -10.826
2007 13.587 - 9.899
2008 9.566 - 9.681
2009 8.752 -11.620
2010 7.650
Bij belanghebbende is op 8 januari 2003 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte IB/PVV 2001. In het van dit onderzoek opgemaakte rapport staat met betrekking tot het ondernemerschap van belanghebbende, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK
3 Bron
Vanaf de start van de onderneming (1998) is er een verliessituatie geweest. Met name de accountantskosten zijn in verhouding hoog. Daarnaast hoge huisvestingskosten. Op grond van de wet IB zijn de huisvestingskosten niet als kosten aftrekbaar (Oort). Volgens belastingplichtige is het moeilijk om binnen de sector waar hij werkzaam wil zijn, snel hoge winsten te genereren. Het heeft tijd nodig om naam te maken. Hij is ingaande het schoolseizoen 2002 2003 halve dagen gaan werken om meer in de onderneming werkzaam te zijn. Volgens hem is er nog zeker een redelijke verwachting dat er winst behaald zal worden. M.i. kan nu nog niet de conclusie worden getrokken dat er geen bron is. Ik heb aan belastingplichtige wel meegedeeld dat bij een verliessituatie er op termijn geen bron meer is. Met de adviseur is dit punt besproken (…).”
Bij belanghebbende is op 1 juni 2007 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2004 en 2005. In het hiervan op 13 september 2007 opgemaakte rapport staat, voor zover relevant, vermeld:
“(…)
Beoordelen Box 1 winst uit onderneming (bron)
In 2003 is een controle ingesteld over het jaar 2001. In het rapport over 2001 is door de controlerende ambtenaar opgemerkt dat op dat moment reeds een verliessituatie vanaf de start in 1998 bestond. Daarbij is wel opgemerkt dat op dat moment de conclusie nog niet getrokken kon worden dat er geen bron was. Wel is in het rapport vermeld dat bij een verliessituatie op termijn geen sprake is van een bron. Ook is de adviseur meegedeeld dat regelmatig een toetsing dient plaats te vinden door belastingplichtige of er nog sprake is van een bron. Dit is destijds met de adviseur besproken. Bij mijn onderzoek op 1 juni 2007, inzake de belastingjaren 2004 en 2005 is nog steeds sprake van een verliessituatie.(…) Tegelijkertijd heb ik de opmerkingen die zijn genoemd in het rapport over het jaar 2001 mee laten wegen in mijn conclusie. Deze is dan ook dat ik de bron zal verwerpen ingaande 1 januari 2007 omdat de belangrijkste pijler voor de bron ontbreekt. Namelijk het voordeel dat beoogd wordt redelijkerwijs in de toekomst niet meer te verwachten is.(…)
4 Slotopmerkingen
In een telefonisch gesprek met de heer [A] op 13 september 2007 heb ik mijn conclusie naar aanleiding van de ingestelde controle het volgende meegedeeld. Dat ik de bron ingaande 1 januari 2007 zal verwerpen. De huisvestingkosten en de zelfstandigenaftrek over 2004, 2005 en 2006 zal ik accepteren. Belastingplichtige dient dan ook af te reken. De reactie van de heer [A] was dat hij zijn cliënt op de hoogte zal brengen en dat zij het rapport zullen afwachten. (…)”
Belanghebbende heeft op 13 juni 2010 aangifte IB/PVV 2008 gedaan, waarbij aanspraak wordt gemaakt op een verlies van € 16.900. De elementen van de aangifte zijn:
Winst uit onderneming -€ 9.681
MKB-winstvrijstelling € 1.877
Zelfstandigenaftrek -€ 9.096
Belastbare winst -€ 16.900
Pensioen ABP € 32.725
Inkomen uit sparen en beleggen € 238
Persoonsgebonden aftrek -€ 1.815
Verzamelinkomen € 14.248
Bij brief van 31 januari 2011 deelt de Inspecteur belanghebbende het volgende mede:
“(…)
Winst uit onderneming
U geeft in de aangifte een verlies aan van € 16900.
In navolging op de afhandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2007 accepteer ik het verlies niet.
Per 1 januari 2008 wordt “geen bron” meer aanwezig geacht.
Ik corrigeer dan ook het bedrag van € 16900. (…)”
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 april 2011 medegedeeld te zullen afwijken van de aangifte, en heeft vervolgens op 4 juni 2011 de aanslag opgelegd.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd in verband met de fiscale behandeling van het pand en het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 29.625 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd op € 1.062 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente nader vastgesteld op € 625. De Rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur in het onderhavige jaar terecht geen ondernemingsverlies in aanmerking heeft genomen wegens het ontbreken daarvan, nu de activiteiten geen bron van inkomen vormen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot een verzamelinkomen in 2008 van € 11.752.
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 gestelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.