Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7970, BK 11/00199 en 11/00200
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7970, BK 11/00199 en 11/00200
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2013
- Datum publicatie
- 25 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:7970
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:31, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK 11/00199 en 11/00200
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is niet meer in geschil dat de rittenregistratie onvoldoende is om een bijtelling wegens privé gebruik van de auto achterwege te laten. Evenmin bestaat geschil over de cijfermatige uitwerking van de standpunten van partijen. In hoger beroep is nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- kan de in de onder 2.4 genoemde overeenkomst bedoelde vergoeding gelden als een vergoeding in de zin van artikel 13bis, lid 6, van de Wet met als gevolg dat naheffing in de jaren 2006 en 2007 achterwege dient te blijven?
- dienen de door de Inspecteur opgelegde vergrijpboetes te worden vernietigd of verminderd?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummers: 11/00199 en 11/00200
uitspraakdatum: 22 oktober 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2011, nummers AWB 09/747 en 09/775, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/Coördinatiepunt privégebruik auto (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 13.279. Daarbij heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete van € 6.639 opgelegd en € 972 heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd ten bedrage van € 13.279. Daarbij heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete van € 6.639 opgelegd en € 296 heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraak van 23 februari 2009 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 27 april 2011, gegrond verklaard voor zover het de boetes betreft en voor het overige ongegrond. De Rechtbank heeft de boete voor het jaar 2006 verminderd tot € 2.821 alsmede heeft de Rechtbank de boete voor het jaar 2007 verminderd tot € 2.821. Daarbij heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot het bedrag van € 805 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [A] en, namens de Inspecteur, mr. [B].
Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota overgelegd. De Inspecteur heeft een afschrift van het cassatieschrift overgelegd zoals dat door de Staatssecretaris is ingediend in de cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem, nummer 11/00015 van 24 april 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5529.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en bepaald dat het onderzoek zal worden hervat nadat de Hoge Raad in de onder 1.8 bedoelde zaak arrest zal hebben gewezen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Nadat de Hoge Raad op 14 juni 2013 arrest heeft gewezen, nr. 12/02697, ECLI:NL:HR:2013:BZ4198, heeft de nadere zitting plaatsgevonden op 10 september 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde mr. [A] en, namens de Inspecteur, mr. [B]. Bij de aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen dat de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof tijdens het onderzoek ter zitting op 27 juni 2012 was samengesteld uit mr. E. Polak, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de belastingkamer door mr. E. Polak, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. P. van der Wal, en wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 27 juni 2012. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. De voorzitter heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in de jaren 2006 en 2007 in dienstbetrekking geweest bij [C] B.V. Van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 heeft belanghebbende een BMW 730 met kenteken [00-YY-ZZ] van zijn werkgever ter beschikking gesteld gekregen (hierna: de auto). De auto heeft een catalogusprijs van € 116.074. In privé beschikt belanghebbende over twee andere auto’s: een Range Rover en een Mini Cooper.
Bij verzoek van 3 januari 2006 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om afgifte van een “Verklaring geen privé-gebruik” (hierna: de Verklaring) als bedoeld in artikel 13bis, lid 10, van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2006 en 2007 (hierna: de Wet). De Verklaring is op 16 januari 2006 aan belanghebbende verstrekt, waarbij is toegestaan dat geen bijtelling bij het loon behoeft te worden gerekend, onder de voorwaarde dat niet meer dan 500 kilometer privé zal worden gereden op jaarbasis hetgeen overtuigend moet kunnen worden bewezen.
Tot de stukken van het geding behoren een door belanghebbende opgestelde rittenregistratie voor het jaar 2006 en 2007. Deze rittenregistratie vermeldt de dag van de week en de datum, de beginplaats en de eindplaats, en de (eind)kilometerstand van de dag. De rittenregistratie vermeldt geen adressen noch per dag gereden gespecificeerde kilometers.
Belanghebbende heeft in het geding gebracht een “aanvulling op arbeidsovereenkomst inzake privé-gebruik auto” waarin het volgende is vermeld:
“[C] BV, gevestigd te [L], ten deze vertegenwoordigd door [belanghebbende], werkgever
en
[belanghebbende] werknemer
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. In het kader van de tussen werkgever en werknemer bestaande arbeidsrelatie wordt aan werknemer één of meerdere auto’s ter beschikking gesteld.
2. Voorzover om welke reden dan ook terzake van één of meer ter beschikking staande auto’s op grond van de wettelijke regeling een bijtelling wegens privé-gebruik zou moeten plaatsvinden, dan vindt deze bijtelling niet plaats omdat dat dan het met de bijtelling corresponderende bedrag tussen werkgever en werknemers aangemerkt wordt als een terzake van het privé gebruik door werknemers verschuldigde vergoeding. Deze vergoeding zal in r/c tussen werkgever en werkneme worden verrekend per het einde van een boekjaar.
Aldus overeengekomen te [L] d.d. 12 december 2007
[C] BV [belanghebbende]”
Bij brief van 29 mei 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende een kennisgeving van de naheffing en boete toegezonden. De Inspecteur heeft hierin, voor zover relevant, als volgt vermeld:
“(…) Boete
Naast de hierboven aangekondigde naheffingsaanslag leg ik aan u een boetebeschikking op op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De boete bedraagt 50% van het bedrag van de naheffing, op grond van paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, omdat sprake is van (voorwaardelijke) opzet als bedoeld in lid 3 van die paragraaf.
U hebt bij mij een beschikking ‘verklaring geen privégebruik auto’ aangevraagd. Deze heb ik u verstrekt. De beschikking heeft tot doel uw werkgever geen loonbelasting te laten inhouden over het privégebruik van de aan u ter beschikking gestelde auto, omdat u deze op kalenderjaarbasis voor minder dan 500 kilometer privé gebruikt. Aan deze faciliteit van artikel 13bis van de Wet op de Loonbelasting zijn voorwaarden verbonden. Het is van algemene bekendheid dat de bewijslast dat de ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer privé gebruikt wordt, volledig op de werknemer rust. Dit staat ook nog eens uitdrukkelijk vermeld, zowel op het aanvraagformulier, als op de daarop volgende ‘Verklaring geen privégebruik auto’.
U kunt mij de vereiste rittenregistratie niet overleggen. Daarmee hebt u niet voldaan aan de aan u opgelegde bewijslast. Nu het daaraan voldoen een uitdrukkelijke voorwaarde is om de faciliteit toe te passen, hebt u door daaraan niet te voldoen, de faciliteit bewust ten onrechte door uw werkgever laten toepassen. Daarmee hebt u willens en wetens de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat te weinig belasting werd betaald. Er is daarom sprake van (voorwaardelijke) opzet. (…)”
Belanghebbende heeft in 2009 in rekening-courant de bijtelling voor de auto voor de onderhavige jaren verrekend met zijn werkgever.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is niet meer in geschil dat de rittenregistratie onvoldoende is om een bijtelling wegens privé gebruik van de auto achterwege te laten. Evenmin bestaat geschil over de cijfermatige uitwerking van de standpunten van partijen. In hoger beroep is nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- kan de in de onder 2.4 genoemde overeenkomst bedoelde vergoeding gelden als een vergoeding in de zin van artikel 13bis, lid 6, van de Wet met als gevolg dat naheffing in de jaren 2006 en 2007 achterwege dient te blijven?
- dienen de door de Inspecteur opgelegde vergrijpboetes te worden vernietigd of verminderd?
Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 genoemde vragen bevestigend. Met betrekking tot de opgelegde boete stelt belanghebbende zich primair op het standpunt dat deze achterwege dient te blijven omdat daarvoor, gezien het voorgaande, geen grondslag is. Subsidiair stelt belanghebbende dat sprake was van een pleitbaar standpunt hetgeen aan een boete in de weg staat.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.