Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8000, 12/00339 LEE
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8000, 12/00339 LEE
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2013
- Datum publicatie
- 5 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:8000
- Zaaknummer
- 12/00339 LEE
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Staking horecabedrijf. Waardering pand. Invloed duurzame zelfbewoning.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 12/00339
uitspraakdatum: 22 oktober 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 oktober 2012, nummer AWB 12/351,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.436. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.164.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 45.279 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 681.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [.], als de gemachtigde van belanghebbende, [.] alsmede [.] de Inspecteur[.]. De zaak is – met instemming van partijen – ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 12/00338 van [Y]
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende dreef vanaf 2001 met zijn echtgenote [Y] (hierna: echtgenote) in de vorm van een vennootschap onder firma een onderneming, waarvan de activiteiten bestonden uit het exploiteren van een horecabedrijf bestaande uit een café annex discotheek, genaamd [A] v.o.f. (hierna: de vof). Beiden waren voor 50% gerechtigd in het vermogen van de vof.
De onder 2.1 vermelde onderneming werd gedreven in de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1], te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak is op 1 november 2001 door belanghebbende en zijn echtgenote gekocht voor € 145.210 (f 320.000). In de periode van ruim vijf jaar voor de overname werd reeds een discotheek in de onroerende zaak geëxploiteerd. De onroerende zaak is van de aanvang af gebruikt als gecombineerd woonhuis/bedrijfspand. Belanghebbende rekent de onroerende zaak vanaf 2001 geheel tot zijn ondernemingsvermogen.
Het woongedeelte van de onroerende zaak bestaat – kort gezegd – uit de bovenverdieping (met drie slaapkamers, een zolder en urinoir en douche, in totaal 238 m²) en de op de begane grond gelegen keuken (16 m²) en woonkamer (30 m²). Het overige gedeelte van de onroerende zaak op de benedenverdieping, bestaande uit – kort gezegd – café, discotheek (250 m²), toiletgroep, entree en garderobe behoort tot het bedrijfsgedeelte.
In het voorste gedeelte van de benedenruimte van de onroerende zaak werd doorlopend het café geëxploiteerd. De discotheek was alleen in het weekend geopend, en een enkele keer daarbuiten, voor kleine feesten. Het café en de discotheek werden van elkaar afgescheiden door schuifdeuren.
De keuken werd behalve voor privé-doeleinden ook gebruikt voor het café. De woonruimte op de begane grond werd tevens gebruikt als kleedruimte voor artiesten die in de discotheek optraden. Omdat in het woongedeelte slechts een urinoir aanwezig was, werd de toiletgroep door belanghebbende en zijn gezin ook privé gebruikt. Doordeweeks werd de discotheekruimte voornamelijk gebruikt voor privé-doeleinden zoals speelruimte voor de kinderen.
Eind 2003 blijkt dat belanghebbende in het kader van milieuvoorschriften over een nieuwe vergunning dient te beschikken om een discotheek in de onroerende zaak te mogen exploiteren. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op dat moment het stellige voornemen om op de betreffende locatie hun horecabedrijf verder voort te zetten en hebben aanvragen ingediend om de hiervoor benodigde vergunningen te verkrijgen.
Eind 2005 begin 2006 zijn de horeca-activiteiten gestagneerd omdat de gemeente (nog) geen nieuwe vergunning had verstrekt en de exploitatie van de discotheek door de gemeente niet langer werd gedoogd.
In 2008 hebben belanghebbende en zijn echtgenote het besluit genomen om de horeca-activiteiten te staken omdat de vereiste vergunningen te lang op zich lieten wachten. In verband met de staking van de onderneming heeft belanghebbende (zijn aandeel in) de onder 2.2 vermelde onroerende zaak op 31 december 2008 overgebracht naar zijn privévermogen.
Op 5 oktober 2009 heeft belanghebbende voor het jaar 2008 aangifte gedaan voor de IBB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 20.932. In dit belastbaar inkomen uit werk en woning is begrepen de stakingswinst die belanghebbende realiseert bij de overgang van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaak naar privé. Voor de berekening van de stakingswinst is in de aangifte uitgegaan van een waarde van de gehele onroerende zaak van € 167.000. Hierop heeft belanghebbende een waardedruk in verband met zelfbewoning toegepast van 40%. De waarde van de onroerende zaak is voor de berekening van de stakingswinst aldus vastgesteld op € 100.200, en het aandeel van belanghebbende daarin derhalve op € 50.100.
De waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat per 31 december 2008 is door belanghebbende en zijn echtgenote enerzijds en de Inspecteur anderzijds in een vaststellingsovereenkomst, door de taxateurs van partijen namens hen gesloten op 21 april 2011, vastgesteld op € 255.000. Ter zitting van de Rechtbank hebben partijen uitdrukkelijk verklaard dat de waarde van het woongedeelte daarbij is te stellen op 25% van € 255.000, ofwel € 63.750, en de waarde van het bedrijfsgedeelte op 75% van € 255.000, ofwel € 191.250.
Met dagtekening 25 juni 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd, waarbij hij het belastbare inkomen uit werk en woning in afwijking van de aangifte IB/PVV als volgt heeft vastgesteld:
Aangegeven inkomen uit werk en woning -/- € 20.932
Bij: meer stakingswinst € 77.400
Af: persoonsgebonden aftrek scholingsuitgaven -/- € 32Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 56.436
Bij het vaststellen van de stakingswinst is de Inspecteur uitgegaan van een waarde van de onroerende zaak van € 255.000. Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met een waardedrukkende factor in verband met zelfbewoning. De correctie op de stakingswinst van belanghebbende en het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2008 bedraagt alsdan: 50% van € 255.000 (= € 127.500) minus € 50.100 is € 77.400.
Namens belanghebbende wordt bij brief van 20 juli 2011 bezwaar aangetekend tegen de – onder 2.11 vermelde – opgelegde aanslag. Het bezwaar heeft betrekking op de vaststelling van de omvang van de stakingswinst, en met name de daarbij in aanmerking genomen waarde van de onroerende zaak en het door de Inspecteur niet toepassen van een waardedruk vanwege eigen bewoning van de onroerende zaak door belanghebbende en zijn echtgenote.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 januari 2012 is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende. Door de Inspecteur is daarbij alsnog rekening gehouden met een waardedrukkende factor in verband met duurzame zelfbewoning van het woongedeelte van de onroerende zaak. Deze waardedruk is door de Inspecteur nader bepaald op € 22.313, namelijk 35% van 25% (woondeel) van € 255.000, ofwel € 63.750. Dit leidt tot een vermindering van de stakingswinst van belanghebbende van € 11.157 (50% van € 22.313).
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2008 bij uitspraak op bezwaar als volgt nader vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 56.436
Verleende vermindering -/- € 11.157
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 45.279
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 2 oktober 2012 ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of bij de bepaling van de stakingswinst van belanghebbende voor het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak rekening mag worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is tussen partijen niet in geschil dat deze waardedruk 35% bedraagt van de waarde in het economische verkeer van dat gedeelte. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is nog in geschil het antwoord op de vragen of de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, en – indien ook die vraag ontkennend dient te worden beantwoord – of de verdeling van de onroerende zaak in 25% woongedeelte en 75% bedrijfsgedeelte zoals de Inspecteur die heeft toegepast, juist is.
Belanghebbende beantwoordt de eerste en tweede vraag bevestigend en derde vraag ontkennend.
De Inspecteur beantwoordt de eerste en tweede vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend. Verder stelt de Inspecteur dat belanghebbende eerder akkoord is gegaan met een verdeling van de onroerende zaak in 25% woongedeelte en 75% bedrijfsgedeelte, en dat het belanghebbende nu niet meer vrijstaat deze verdeling ter discussie te stellen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur, en – zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning op € 11.811.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.