Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8003, 12/00655
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8003, 12/00655
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2013
- Datum publicatie
- 5 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:8003
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2012:BX8772, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00655
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Beroep tegen weigering uitspraak op bezwaar. Ontbreken belang na het alsnog doen van uitspraak op bezwaar.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00655
uitspraakdatum: 22 oktober 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het voorwaardelijke incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 oktober 2012, nummer AWB 12/2319, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.134. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.985.
Belanghebbende heeft op 10 november 2009 een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend.
Bij brief van 21 mei 2012 heeft de Inspecteur geweigerd uitspraak te doen op het bezwaarschrift.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) tegen de weigering uitspraak te doen op het bezwaarschrift.
De Inspecteur heeft vervolgens op 8 juni 2012 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de aanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 8 juni 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op nihil en naar het Hof begrijpt de aanslag dienovereenkomstig verminderd, het verlies over het jaar 2007 vastgesteld op € 71.152, de verschuldigde heffingsrente vastgesteld op nihil en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.529 en gelast dat de Inspecteur het betaalde griffierecht vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. [A], alsmede mr. [B], namens de Inspecteur, bijgestaan door [C].
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Bij brief van 27 maart 2012 heeft belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur geschreven dat, voor zover hem bekend, geen uitspraak is gedaan op het tijdig ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007. In reactie daarop heeft de Inspecteur bij een op 21 mei 2012 gedagtekende brief aan belanghebbendes gemachtigde het standpunt ingenomen dat het tegen de aanslag IB/PVV 2007 gerichte bezwaarschrift als ingetrokken kan worden beschouwd. De Inspecteur leidt dat af uit tussen partijen gevoerd overleg, de bespreking van 26 maart 2010 met de voormalige adviseur van belanghebbende en de van deze adviseur afkomstige brief van 15 april 2010, naar aanleiding waarvan met dagtekening 1 juni 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 aan belanghebbende is opgelegd. Bij brief van 23 mei 2012 heeft belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur medegedeeld dat hij uit de brief van 14 mei 2013 afleidt dat de Inspecteur niet voornemens is uitspraak te doen op het bezwaarschrift. Hij kondigt de Inspecteur aan tegen de weigering beroep te zullen instellen. Op 25 mei 2012 heeft belanghebbendes gemachtigde het beroepschrift bij de Rechtbank ingediend.
De Inspecteur heeft vervolgens op 8 juni 2012 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de Rechtbank belanghebbendes beroep gegrond verklaard. De toegekende proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank berekend volgens de forfaitaire normen neergelegd in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank belanghebbendes beroep tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is de hoogte van de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding in geschil. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de Rechtbank terecht de vergoeding heeft berekend met toepassing van de in het Besluit neergelegde forfaitaire regeling.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de in geding zijnde niet-ontvankelijkverklaring en proceskostenvergoeding, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.