Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8004, 12/00404
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8004, 12/00404
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2013
- Datum publicatie
- 5 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:8004
- Zaaknummer
- 12/00404
Inhoudsindicatie
WOZ.
Uitstel zitting ten onrechte niet verleend door rechtbank. Geen terugwijzing. Hof stelt waarde woning in goede justitie vast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00404
uitspraakdatum: 22 oktober 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zuthpen van 6 juni 2012, nummer 12/155 WOZ, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2009 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2010 vastgesteld op € 666.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts de aanslag onroerendezaakbelasting 2010 (hierna: de aanslag OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op een bedrag van € 490.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote [.], alsmede [.] de heffingsambtenaar, bijgestaan door [A], gediplomeerd WOZ-taxateur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak betreft een in 2005 gebouwde vrijstaande houtskeletbouw woning. De onroerende zaak heeft een totale inhoud van ongeveer 1090 m³, inclusief inpandige garage, berging en daarboven gelegen zolder. De onroerende zaak heeft vier dakkapellen en achter de onroerende zaak bevindt zich een vrijstaande berging. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 4631 m².
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009, naar de toestand op die datum, vastgesteld op € 666.000. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 december 2011 de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd. Hiertegen is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen.
Bij brief van 28 maart 2012 is belanghebbende door de griffier van de Rechtbank ervan in kennis gesteld dat de Rechtbank voornemens was de behandeling ter zitting van zijn zaak, te laten plaats vinden op 31 mei 2012. Belanghebbende is daarbij – conform artikel 16, vierde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2010 – in de gelegenheid gesteld om binnen één week aan de Rechtbank mededeling van verhindering te doen. Van die gelegenheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt.
Bij schrijven van 2 mei 2012 is belanghebbende uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van de Rechtbank van zijn zaak op 31 mei 2012.
Belanghebbende heeft vervolgens bij brieven van 5 mei 2012, 23 mei 2012 en 30 mei 2012 herhaaldelijk en gemotiveerd om uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak op de zitting van 31 mei 2012 bij de Rechtbank verzocht. De Rechtbank heeft bij brieven 10 mei 2012, 29 mei 2012 en 30 mei 2012 deze verzoeken afgewezen omdat naar het oordeel van de Rechtbank geen sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid.
Belanghebbende is – met kennisgeving – niet ter zitting van de Rechtbank verschenen.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 juni 2012 ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum te hoog heeft vastgesteld.
Belanghebbende is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 575.000.
De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.