Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8005, 13/00494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8005, 13/00494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 oktober 2013
Datum publicatie
5 november 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:8005
Formele relaties
Zaaknummer
13/00494

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Betaling aan kerkgenootschap. Gift?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummer 13/00494

uitspraakdatum: 22 oktober 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland (thans rechtbank Gelderland) van 7 maart 2013, nummer AWB 12/5464,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.875. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.344.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.793 met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De Rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft als opvolger van de rechtbank Arnhem het beroep bij uitspraak van 7 maart 2013 gegrond verklaard, doch slechts voor zover het de hoogte van de toegepaste heffingskorting betreft, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de opgelegde aanslag en de beschikking heffingsrente verminderd.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door mr. [A], alsmede mr. drs. [B] en [C] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is lid van de beleggingscommissie van het kerkgenootschap [D] (hierna: het kerkgenootschap).

2.2

Op 28 december 2006 heeft het kerkgenootschap aan belanghebbende een bedrag van € 100.000 ter leen vertrekt. Dit bedrag is op dezelfde dag op een bankrekening van belanghebbende gestort. Op 29 december 2006 heeft belanghebbende voor dit bedrag aandelen in het beleggingsfonds [E] (hierna: de aandelen) gekocht. Deze aandelen voldoen aan het gestelde in afdeling 5.3A en artikel 8.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze luidde in 2007 (hierna: de Wet). Zowel de juridische als de economische eigendom van deze aandelen berust bij belanghebbende.

2.3

Met dagtekening 10 april 2007 hebben belanghebbende en het kerkgenootschap de voorwaarden waaronder de in 2.2 genoemde geldlening is verstrekt, schriftelijk vastgelegd in een geldleningsovereenkomst. Naast bepalingen omtrent de onmiddellijke opeisbaarheid en aflosbaarheid van de geldlening is in de overeenkomst, omtrent de rentebetaling, het volgende opgenomen:

Artikel 4 Betaling c.s. ter beschikkingstelling voordelen aan zijde [belanghebbende]

4.1.

Zolang [belanghebbende] de fiscale voordelen geniet die verbonden zijn aan het houden van aandelen in het gefaciliteerde fonds [E] is [hij] verplicht om jaarlijks aan [het kerkgenootschap] te betalen

(a) een basisrente van 2,8% ’s jaars, verhoogd met

(b) een opslag van 4,2% voor elk kalenderjaar dat de lening uitstaat, dan wel met een opslag van 2,1% voor ieder deel van een jaar dat de lening uitstaat.

(…)

Artikel 5 Zekerheidsstelling

[Belanghebbende] verplicht zich om tot zekerheid voor de terugbetaling van de hem geleende gelden de met deze gelden bij [E] aangekochte aandelen te verpanden. Partijen zullen deze verpanding vastleggen in een separate akte.”

2.4

De in artikel 5 van de geldleningsovereenkomst bedoelde zekerheid is niet verstrekt omdat het [E] daaraan niet wenste mee te werken. Het kerkgenootschap heeft daaraan geen gevolgen verbonden voor de geldleningsovereenkomst en geen nadere zekerheidsstelling geëist.

2.5

Het kerkgenootschap is een zogenoemde ANBI.

2.6

Belanghebbende heeft in 2007 € 7.000 betaald aan het kerkgenootschap als vergoeding voor het ter leen ontvangen bedrag (2,8 percent plus de opslag van 4,2 percent, ofwel 7 percent van € 100.000). Hij heeft daarvan € 3.500 aangemerkt als gift aan het kerkgenootschap en in zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar opgenomen als persoonsgebonden aftrek. De Inspecteur heeft deze aftrek niet toegestaan en bij het vaststellen van de aanslag het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 3.500.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, in de betaling van € 7.000 aan het kerkgenootschap een gift is te onderkennen die als persoonsgebonden aftrek in mindering op het belastbare inkomen uit werk en woning kan worden gebracht.

3.2

Belanghebbende stelt, kort en zakelijk weergegeven, dat het kerkgenootschap in dezen niet optreedt als kredietverstrekker maar als belegger. Zij zou, als zij het bedrag van € 100.000 zou hebben gestort op een onmiddellijk opvraagbare internetspaarrekening, niet meer dan 3,5 percent rente daarover hebben ontvangen. Nu hij € 7.000 heeft betaald terwijl, aldus nog steeds belanghebbende, slechts € 3.500 als zakelijke rente kan worden aangemerkt, kan het bovenmatige deel van de vergoeding die hij heeft betaald, worden aangemerkt als een gift. Mocht naar het oordeel van het Hof dat bovenmatige deel geringer zijn dan verzoekt belanghebbende subsidiair dat geringere deel als gift in aanmerking te nemen.

3.3

De Inspecteur stelt dat de betaalde rente van 7 percent zakelijk is en dat daarin geen gift valt te onderkennen. Voorts stelt hij dat in dezen geen vermogensverschuiving uit vrijgevigheid plaatsvindt, noch dat belanghebbende door de betaling van € 7.000 aan het kerkgenootschap is verarmd, omdat hij slechts heeft gefungeerd als doorgeefluik van fiscale voordelen die het kerkgenootschap zelf niet kon behalen. Ten slotte stelt de Inspecteur dat het aldus doorgeven van die voordelen in strijd komt met doel en strekking van de Wet.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot verdere vermindering van de aanslag.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing