Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8173, 13/00266
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-10-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8173, 13/00266
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2013
- Datum publicatie
- 15 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:8173
- Zaaknummer
- 13/00266
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Schadevergoeding. Nagekomen bedrijfslast?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00266
uitspraakdatum: 29 oktober 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 29 januari 2013, nummer AWB 12/4347, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.498 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.735. Daarbij is een bedrag van € 806 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 juli 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 29 januari 2013 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft belanghebbende op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om toezending van het schriftelijke stuk dat is opgesteld ter zake van de overdracht van het vennootschappelijke vermogen.
Belanghebbende heeft op 24 september 2013 notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [X] Holding BV toegezonden, alsmede een verklaring ex artikel 2:204c BW en een beschrijving van de in te brengen activa en passiva.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door [.] belastingadviseur te [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.] en [.].
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft samen met zijn echtgenote tot 1 januari 2001 een bronsgieterij uitgeoefend in de vorm van een vennootschap onder firma.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 12 oktober 2000 [X] Holding BV (hierna: Holding BV) opgericht. Vervolgens heeft deze vennootschap op dezelfde datum [X] Onroerend Goed BV (hierna: Onroerende Goed BV) opgericht, die op haar beurt Bronsgieterij [X] BV (hierna: Bronsgieterij BV) heeft opgericht.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben per 1 januari 2001 ieder hun deelgerechtigdheid in het vennootschappelijk vermogen overgedragen aan Holding BV. In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van Holding BV van 30 mei 2001 is daarover het volgende vermeld:
“3. De voorzitter brengt ter tafel de verkrijging van de vennootschap van vermogensbestanddelen uit het vermogen van de [belanghebbende en zijn echtgenote], aandeelhouders van de vennootschap. Deze vermogensbestanddelen, deel uitmakende van de door [belanghebbende en zijn echtgenote] gedreven vennootschap onder firma, onder de naam Bronsgieterij [X] V.o.f. (…) zijn de vennootschap genoegzaam bekend blijkens de beschrijving alsmede de accountantsverklaring ingevolge artikel 2:204c van het Burgerlijk Wetboek, van welke bescheiden de Algemene Vergadering kennis heeft genomen. De Algemene Vergadering verklaart zich bekend met het feit dat meergenoemde onderneming met ingang van 1 januari 2001 voor rekening en risico van de vennootschap komt.
4. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders begrijpt dat de tegenprestatie voor de overdracht van de vermogensbestanddelen zal worden schuldig gebleven. De vennootschap zal met [belanghebbende en zijn echtgenote] daartoe een overeenkomst aangegaan tot het verstrekken van een krediet in rekening-courant. (…)”
In de “Beschrijving van de in te brengen activa en passiva [X] Holding BV” is het volgende opgenomen:
“Naar de toestand per 31-12-2000
Activa
Immateriële vaste activa
Goodwill 34.596
Materiële vaste activa
Bedrijfsgebouwen en –terreinen 1.484.548
Inventaris en machines 328.107
Vervoermiddelen 45.404
Vlottende activa
Voorraden 10.000
Handelsdebiteuren 173.528
Belastingen en premies sociale verzekeringen 108.202
Rekening-courant groepsmaatschappijen 1.326
Vordering op aandeelhouders 350.334
Overige vorderingen en overlopende activa 5.538
Liquide middelen 6.779
2.548.362
Passiva
Voorzieningen
Lijfrenteverplichtingen 199.104
Langlopende schulden 1.206.308
Kortlopende schulden
Aflossingsverplichting 35.000
Bankier 610.375
Crediteuren 463.147
Belastingen en premies sociale verzekeringen 11.891
Overige schulden en overlopende passiva 22.537
2.548.362”
In 1994 hebben belanghebbende en zijn echtgenote met [A] een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot het gieten van beelden in brons.
Sedert 1997 hebben deze partijen een geschil omtrent de uitvoering van deze overeenkomst.
Na diverse gerechtelijke procedures hebben partijen in december 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het geschil. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“Ten titel van schadevergoeding zullen [belanghebbende en zijn echtgenote] aan [A] een bedrag voldoen ter grootte van € 82.500,- en zullen [belanghebbende en zijn echtgenote] als bijdrage in de kosten van rechtsbijstand van [A] aan diens advocaat (…) op basis van een factuur aan Bronsgieterij [X] B.V. een bedrag voldoen van € 17.500 excl. BTW.”
Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst hebben belanghebbende en zijn echtgenote in 2009 aan [A] een schadevergoeding van € 82.500 betaald. Een bedrag van € 20.825 is door Bronsgieterij BV betaald en in rekening-courant met belanghebbende en zijn echtgenote verrekend.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in hun aangiften IB/PVV 2009 ieder de helft van € 103.325, ofwel € 51.662, als nagekomen verlies uit onderneming in mindering gebracht op hun belastbaar inkomen uit werk en woning.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het nagekomen verlies uit onderneming gecorrigeerd.
De Rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de schadeclaim van [A] is opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van de vennootschap onder firma en dat deze schadeclaim destijds tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende zijn gehele onderneming aan de vennootschap heeft overgedragen en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schadeclaim buiten deze overdracht is gebleven. De uit deze claim voortvloeiende schadevergoeding kan derhalve niet als nagekomen bedrijfslast bij belanghebbende in aanmerking worden genomen, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de in 2009 betaalde schadevergoeding bij belanghebbende als nagekomen bedrijfslast in aanmerking kan worden genomen.
Belanghebbende betoogt dat de schadeclaim destijds niet is overgegaan naar Holding BV, zodat hij de betaalde schadevergoeding als een nagekomen bedrijfslast in 2009 in aanmerking kan nemen. De Inspecteur is primair de opvatting toegedaan dat de schadeclaim destijds wel is overgegaan, zodat de schadevergoeding in 2008 ten laste van het resultaat van de BV dient te worden gebracht. Een door betaling van de schadevergoeding ontstane regresvordering van belanghebbende op Holding BV, behoort volgens de Inspecteur niet tot het ondernemingsvermogen. Subsidiair betoogt de Inspecteur dat als de schadeclaim niet is overgegaan naar de BV, deze vanaf 1 januari 2001 verplicht tot het privévermogen van belanghebbende is gaan behoren. Meer subsidiair betoogt de Inspecteur dat als deze schadeclaim wel tot het ondernemingsvermogen is blijven behoren, de betaling van de schadevergoeding niet in het onderhavige jaar 2009, maar in 2008 ten laste van de winst dient te worden gebracht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.164 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.735, en tot vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 10.164. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.