Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8627, 13/00541
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8627, 13/00541
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 november 2013
- Datum publicatie
- 28 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:8627
- Zaaknummer
- 13/00541
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Aftrek kosten van levensonderhoud. Vertrouwensbeginsel. Aanslagregeling eerdere jaren.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00541
uitspraakdatum: 12 november 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (België) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 21 maart 2013, nummer AWB 12/5053,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P] (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.058. Bij beschikking is daarbij heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.788 en de beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 47.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem. De Rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft als opvolger van de rechtbank Arnhem het beroep bij uitspraak van 21 maart 2013 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [...] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende woont in[Z] (België) en doet in Nederland, met toepassing van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), aangifte voor de IB/PVV als binnenlandse belastingplichtige.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben drie kinderen (C, M en J) die in 2009 respectievelijk 26, 23 en 21 jaar oud zijn.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2009 bijdragen aan de kinderen verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Ter zake daarvan heeft belanghebbende, met toepassing van afdeling 6.4 van de Wet juncto artikel 36 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, een aftrekpost berekend. Belanghebbende heeft een deel daarvan als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning, zijn echtgenote de rest.
Ook in de jaren vóór 2009 heeft belanghebbende in zijn aangifte een aftrek wegens bijdrage in het levensonderhoud van zijn kinderen opgenomen. Die aftrek is door de Inspecteur voor de jaren tot en met 2006 verleend. Met betrekking tot het jaar 2007 heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de aftrekpost. Dienaangaande heeft de Inspecteur bij brief van 27 april 2010 het volgende aan belanghebbende bericht:
“(…)
De aftrek kosten levensonderhoud ten behoeve van uw dochter [C] is een bespreekgeval geweest intern, één van de oorzaken van de vertraging.
Er bestaan bij ons grote twijfels of de ondersteuning in de zin van de wet gezien het inkomen wel nodig is geweest. Aangezien u maar twee kwartalen in aftrek brengt heb ik deze aftrek voor dit jaar gevolgd. U kunt/mag daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat dit in een volgend jaar ook op deze manier zal worden gevolgd. Ik behoud mij het recht voor daar bij de behandeling van een volgende aangifte op terug te komen.
(…)”
De aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 is conform de gedane aangifte geautomatiseerd opgelegd. In de aangifte was een aftrekpost opgenomen wegens kosten van levensonderhoud van de kinderen.
Voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur de aftrekpost geweigerd in verband met de hoogte van het inkomen en het vermogen van elk van de kinderen. Blijkens de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde staat bedroegen de vermogens van de kinderen in dat jaar respectievelijk € 33.292, € 28.251 en € 46.772, en de inkomsten respectievelijk € 15.539, € 11.444 en € 13.994.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aan de aanslagregeling voor de jaren 2001 tot en met 2008 het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat ook voor het jaar 2009 de aftrekpost wegens kosten van levensonderhoud van de kinderen zou worden aanvaard.
Belanghebbende stelt dat het voorbehoud in de brief van 27 april 2010 slechts betrekking heeft op het jaar 2008. Nu de aangifte voor dat jaar is gevolgd mag hij erop vertrouwen dat hem de aftrekpost ook voor het jaar 2009 zal worden verleend.
De Inspecteur stelt dat uit de bewoordingen van de brief van 27 april 2010 volgt dat het voorbehoud is gemaakt voor alle toekomstige jaren. Aan de geautomatiseerde afdoening van de aangifte voor het jaar 2008 kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag alsmede van de beschikking heffingsrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.