Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-12-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9136, 13/00573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-12-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9136, 13/00573

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 december 2013
Datum publicatie
20 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:9136
Zaaknummer
13/00573

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Bepleiting hogere waarde. Hoger beroep niet-ontvankelijk. Geen procesbelang.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00573

uitspraakdatum: 3 december 2013

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 29 maart 2013, nummer AWB ZWO 12/2424, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Haaksbergen (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 302.000.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 277.000. Daarbij heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 109 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.3

Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de proceskosten in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 maart 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 november 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en zijn gemachtigde [...] alsmede, namens de heffingsambtenaar, [...].

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Bij beschikking op grond van de Wet WOZ heeft de heffingsambtenaar de waarde van de belanghebbende in eigendom toebehorende onroerende zaak [a-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012, vastgesteld op € 302.000.

2.2

Namens belanghebbende heeft de gemachtigde,[...] van [A] te[Q] (hierna: de gemachtigde), op 29 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde geconcludeerd tot een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak tot € 207.000.

2.3

Bij brief van 18 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en - voor zover hier van belang - het volgende aan de gemachtigde bericht:

“Wij delen u mee dat wij de gemeentelijke taxateur hebben verzocht om de waardevaststelling reeds te onderzoeken naar aanleiding van uw aanvankelijke summier gemotiveerde bezwaarschrift. Op basis hiervan komt de gemeentelijke taxateur tot het oordeel dat de waarde rekening houdend met de referentieobjecten moet worden verlaagd van € 302.000 naar € 277.000.

(…)

Voorlopig waarde-oordeel en nadere motiverings-gelegenheid:

U kunt dit beschouwen als een toezegging dat de vastgestelde waarde is verlaagd naar € 277.000. Wij stellen u in navolging daarop hierbij in de gelegenheid om uw aanvankelijke bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van deze brief nader te motiveren, voor zover u zich niet kunt verenigen met ons bovengenoemde voorlopige waarde-oordeel naar aanleiding van uw aanvankelijke bezwaarschrift.

Daarbij wijzen wij u erop dat wij deze termijn niet zullen verlengen en uw bezwaarschrift zullen afdoen op basis van de ons bekende gegevens, waaronder ons voorlopige waarde-oordeel naar aanleiding van uw aanvankelijke bezwaarschrift.

(…)”

2.4

Bij faxbericht van 26 juni 2012 heeft de gemachtigde een aanvulling op het bezwaarschrift ingediend. In verband met het voorlopige waardeoordeel van de heffingsambtenaar heeft de gemachtigde een taxateur van taxatiebureau [B].’ te[R] opdracht gegeven de juistheid van het voorlopige waardeoordeel te controleren. De conclusie van de gemachtigde luidt:

“Ik kan (…) concluderen dat de door u bij concept uitspraak op bezwaar vastgestelde WOZ-waarde van € 277.000 juist is.

(…)

Tot slot verzoek ik u aan mijn cliënt, op grond van artikel 7:15 Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden (…) Specificatie proceskosten: 1: Indienen bezwaarschrift 1 punt € 218.”

2.5

Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 277.000. Voorts heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toegekend ten bedrage van € 109. Daarbij heeft de heffingsambtenaar een wegingsfactor van 0,5 gehanteerd. Ter onderbouwing van de proceskostenvergoeding heeft de heffingsambtenaar het volgende geschreven:

“De factor voor het indienen van het onderhavige bezwaarschrift bepalen wij op 0,5. U hebt namelijk een aanvankelijk summier gemotiveerd bezwaarschrift ingediend, naar aanleiding waarvan wij de waarde reeds hebben onderzocht. Vervolgens hebben wij u in de ontvangstbevestiging van uw aanvankelijke bezwaarschrift meegedeeld dat de waarde te hoog bleek te zijn vastgesteld en wordt verlaagd naar het bedrag, waarmee u zich nadien schriftelijk volledig akkoord hebt verklaard. De met uw werkzaamheden gepaard gaande noodzakelijke werkbelasting wegens de aard en complexiteit van de zaak merken wij daarom aan als licht.”

2.6

In beroep heeft belanghebbende toepassing van een wegingsfactor van 1 voor de bezwaarfase bepleit. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de heffingsambtenaar bij de berekening van de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand die belanghebbende in verband met het bezwaar heeft moeten maken, terecht een wegingsfactor van 0,5 voor het gewicht van de zaak heeft gehanteerd.

3.2

Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en neemt het standpunt in dat het gewicht van de zaak in de bezwaarprocedure als ‘gemiddeld’ moet worden geduid, zodat toepassing van een wegingsfactor van 1 op haar plaats is.

3.3

De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag bevestigend. Hij stelt dat het gewicht van de zaak in de bezwaarprocedure als ‘licht’ moet worden gekwalificeerd, zodat terecht een wegingsfactor van 0,5 is gehanteerd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt verder aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de proceskostenvergoeding en tot toewijzing van het verzoek tot vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase.

3.6

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing