Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-01-2013, BY8816, 12/00203
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-01-2013, BY8816, 12/00203
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 januari 2013
- Datum publicatie
- 18 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BY8816
- Zaaknummer
- 12/00203
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
Formeelrechtelijke klachten verworpen door het hof.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummer 12/00203
uitspraakdatum: 8 januari 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 7 maart 2012, nummer 11/970 WOZ, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oude IJsselstreek (hierna: de Ambtenaar),
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Ambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak
a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2011 – naar de waardepeildatum 1 januari 2010 – vastgesteld op € 429.000.
1.2. De Ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 de waarde gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is bij brief van 29 juni 2011 tegen voornoemde uitspraak van de Ambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank).
1.4. De Ambtenaar heeft bij brief van 8 juli 2011 een gecorrigeerde uitspraak op bezwaar toegezonden waarin de waarde is gehandhaafd.
1.5. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 7 maart 2012 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 6 juli 2011 [Hof: bedoeld zal zijn 8 juli 2011] ongegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door A. Namens de Ambtenaar is verschenen [ ], bijgestaan door taxateur [ ].
1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat 1 te Q. Bij beschikking met aanslagnummer 1 is de waarde van deze onroerende zaak vastgesteld op € 429.000.
2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 26 februari 2011 bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking. Belanghebbende bepleit daarin een waarde van € 383.000.
2.3. De Ambtenaar heeft bij uitspraak van 9 juni 2011 op het bezwaar beslist. In deze uitspraak is het volgende overwogen:
“U stuurde ons op 13 maart 2011 een brief, waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag gemeentelijke belastingen 2011 en/of de WOZ beschikking voor b-straat 1 in R, aanslagnummer 2. Ik heb uw bezwaar in behandeling genomen en ben tot de volgende conclusie gekomen.
WOZ-beschikking:
In 2011 is de waarde van b-straat 1 vastgesteld op € 334.000, dat naar het prijspeil van 1 januari 2010. Doordat u tegen deze waarde een bezwaar heeft ingediend, heeft een taxateur van taxatiebureau B. b.v. te S de taxatie opnieuw bekeken.
De taxateur heeft mij geadviseerd uw bezwaar ongegrond te verklaren en de vastgestelde waarde te handhaven. Ik ben het eens met het advies van de taxateur. Een kopie van het advies heb ik bijgevoegd.”
2.4. Als bijlage bij de uitspraak op het bezwaar is het advies van de taxateur gevoegd. In dit advies is onder meer het volgende opgemerkt:
“Object:
WOZ-objectnummer: (…)
Adres: a-straat 1
Soort object: Vrijstaande woning
Algemeen:
(…)
Bevindingen taxateur:
U verwijst naar de ontwikkeling van de WOZ-waarde van uw woning ten opzichte van de algemene marktontwikkelingen. (…)
Volgens u moet de WOZ-waarde € 383.000 bedragen. Naar aanleiding van uw bezwaar is de WOZ-waarde van de woning gecontroleerd. (…) Hierbij heeft [de taxateur] vastgesteld dat de door u genoemde waarde te laag is. Deze waarde geeft niet goed de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum, 1 januari 2010 weer.
Advies:
Op basis van de inhoud van uw bezwaar luidt het advies:
Het bezwaar ongegrond verklaren en de bij beschikking vastgestelde waarde in het economisch verkeer ad. € 429.000,- van het object a-straat 1 te Q handhaven.”
2.5. Belanghebbende heeft bij brief van 29 juni 2011 bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Ambtenaar van 9 juni 2011. Belanghebbende heeft in dit beroepschrift het volgende opgemerkt:
“Hierbij dien ik een beroepschrift in tegen de uitspraak die ik heb ontvangen op het door mij ingediende bezwaarschrift tegen de WOZ beschikking van mijn woning.
De uitspraak is gedateerd op 9 juni 2011 (…).
De inhoud van de uitspraak bevreemdt mij zeer. Daarin wordt gesteld dat ik bezwaar heb gemaakt tegen de vaststelling van de WOZ waarde van een woning gelegen aan de b-straat 1 te R, met het aanslagnummer 2. Deze woning is niet mijn eigendom, ook nooit geweest en tegen de WOZ beschikking daarvan heb ik ook geen bezwaar aangetekend.
In de uitspraak wordt gesteld dat de vastgestelde waarde van € 334.000 zal worden gehandhaafd, op grond van het advies van de taxateur. Het advies van de taxateur is als bijlage bijgevoegd bij de uitspraak op het bezwaarschrift. Echter, onderaan de bijlage is het advies vermeld, in slechts één regel, welke luidt dat de waarde in het economische verkeer gehandhaafd zal blijven op € 429.000; overigens staat daarbij wel mijn woonadres vermeld en dat is de woning tegen de waarde waarvan ik een bezwaarschrift had ingediend.
Het bovenstaande schept volop verwarring. Met een WOZ waarde van € 334.000, die dus staat vermeld in de uitspraak op het bezwaar, kan ik instemmen, maar dit komt niet overeen met hetgeen onderaan de bijlage staat vermeld.
Misschien moet worden uitgegaan van een (ernstige!) fout van de zijde van de Gemeente Oude IJsselstreek.
In dat geval verzoek ik u de WOZ waarde van mijn woning aan de a-straat 1 vast te stellen op € 383.000, op grond van de volgende overwegingen.
(…)”
2.6. De Ambtenaar heeft bij brief van 8 juli 2011 een gecorrigeerde uitspraak op bezwaar aan belanghebbende toegezonden waarin de waarde is gehandhaafd. In de begeleidende brief heeft de Ambtenaar het volgende opgemerkt:
“Met dagtekening 9 juni 2011 hebben wij u de uitspraak toegezonden inzake uw bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking 2011 met betrekking tot a-straat 1 in Q. Naar aanleiding van een telefoontje van de Rechtbank Zutphen is gebleken dat in de brief onjuiste gegevens staan vermeld.
Hiervoor biedt ik u mijn oprechte excuses aan.
Bijgaand doe ik u de juiste brief toekomen.”
2.7. In de gecorrigeerde uitspraak op bezwaar is het volgende overwogen:
“U stuurde ons op 26 februari 2011 een brief, waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag gemeentelijke belastingen 2011 en/of de WOZ beschikking voor a-straat 1 in Q, aanslagnummer 1. Ik heb uw bezwaar in behandeling genomen en ben tot de volgende conclusie gekomen.
WOZ-beschikking:
In 2011 is de waarde van a-straat 1 vastgesteld op € 429.000, dat naar het prijspeil van
1 januari 2010. Doordat u tegen deze waarde een bezwaar heeft ingediend, heeft een taxateur van taxatiebureau B. b.v. te S de taxatie opnieuw bekeken.
De taxateur heeft mij geadviseerd uw bezwaar ongegrond te verklaren en de vastgestelde waarde te handhaven. Ik ben het eens met het advies van de taxateur. Een kopie van het advies heb ik bijgevoegd.”
2.8. De Rechtbank heeft overwogen dat er geen wettelijk beletsel is dat verhindert dat de Ambtenaar gedurende de beroepsprocedure een tweede, gewijzigde uitspraak op bezwaar neemt. Vervolgens heeft de Rechtbank vastgesteld dat de Ambtenaar de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 heeft gewijzigd dan wel ingetrokken, dat belanghebbende mitsdien geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van die uitspraak op bezwaar, en dat het beroep tegen die uitspraak op bezwaar derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Met de gewijzigde uitspraak op bezwaar van 8 juli 2011 is de Ambtenaar niet tegemoet gekomen aan belanghebbendes bezwaren tegen de hoogte van de WOZ-waarde, zodat het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen deze uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep tegen deze gewijzigde uitspraak op bezwaar van 8 juli 2011 ongegrond verklaard.
3. Geschil
3.1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2010.
3.2. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de waarde, overeenkomstig de waarde zoals genoemd in de eerste uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011, moet worden vastgesteld op € 334.000. In dat verband voert belanghebbende aan dat op grond van het arrest
HR 20 januari 2012, nr. 10/02678, LJN BT1516, een tweede uitspraak op bezwaar niet mogelijk is.
3.3. Belanghebbende betoogt verder dat het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden en dat als een tweede uitspraak op bezwaar wel mogelijk is, deze tweede uitspraak in strijd is met het verbod van reformatio in peius.
3.4. De Ambtenaar verdedigt de tegenovergestelde opvattingen.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 334.000. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij de uitspraak van de Ambtenaar van 9 juni 2011 heeft opgevat als een uitspraak op zijn bezwaarschrift. Naar het oordeel van het Hof kon en mocht belanghebbende de uitspraak van 9 juni 2011, waarbij het advies van de taxateur was gevoegd, gelet op vorm en inhoud redelijkerwijs ook als zodanig opvatten (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35.041, LJN AA4984).
4.2. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, brengt mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing die de inspecteur of ambtenaar – zonder tussenkomst van de rechter – neemt met betrekking tot de belastingaanslag of beschikking waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld
(vgl. HR 20 januari 2012, nr. 10/02678, LJN BT1516).
4.3. Gelet op voornoemd arrest van 20 januari 2012 is met de uitspraak van de Ambtenaar van 9 juni 2011 de bezwaarfase geëindigd. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, brengt dit mee dat belanghebbendes beroep niet geacht kan worden gericht te zijn tegen de nadere beslissing van de Ambtenaar van 8 juli 2011. Dit beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het primaire betoog van belanghebbende slaagt derhalve. Belanghebbendes betoog inzake het verbod op reformatio in peius, behoeft alsdan geen behandeling.
4.4. Tot het door belanghebbende gewenste gevolg kan dit evenwel niet leiden. De beslissing (dictum) van de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 luidt immers dat het bezwaar ongegrond is. Dat in deze uitspraak wordt gesproken over een bij belanghebbende niet bekende onroerende zaak en WOZ-waarde, doet aan die beslissing niet af.
4.5. Dat in de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 enige foutieve gegevens zijn vermeld, brengt naar het oordeel van het Hof op zich zelf niet mee dat deze uitspraak niet zorgvuldig is voorbereid of genomen. Evenmin kan worden gesproken van een ondeugdelijke motivering. Voor de motivering van de beslissing is immers verwezen naar het bijgesloten advies van de taxateur. Dit advies heeft betrekking op de onroerende zaak van belanghebbende en gaat in op de door belanghebbende aangevoerde bezwaren en leidt tot dezelfde conclusie als de beslissing (dictum) van de uitspraak op bezwaar.
4.6. Belanghebbende betoogt verder dat met de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de waarde van de onroerende zaak is verminderd tot € 334.000. Het Hof kan belanghebbendes betoog niet onderschrijven. Belanghebbende mocht redelijkerwijs niet menen dat de Ambtenaar met de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 de waarde van zijn onroerende zaak had verminderd tot € 334.000. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende, mede gelet op het bij de uitspraak gevoegde advies van de taxateur, de onjuistheid van enige gegevens had kunnen en moeten beseffen. Blijkens het beroepschrift van belanghebbende van 29 juni 2011 heeft belanghebbende deze onjuistheid ook beseft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
4.7. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot de formele grieven en dat hij in hoger beroep afziet van de eerder aangevoerde inhoudelijke grieven tegen de vastgestelde waarde van € 429.000. Het Hof ziet derhalve geen aanleiding de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2011 te vernietigen.
Slotsom
4.8. Gelet op het overwogene in 4.3 dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof vindt aanleiding de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft gesteld dat deze kosten voor de beroepsfase € 42 (reiskosten) en € 120 (verletkosten) bedragen. De Ambtenaar heeft deze kosten en de hoogte ervan ter zitting desgevraagd erkend. De kosten voor de hogerberoepsfase zijn vastgesteld op € 12,80 (reiskosten) en € 60 (verletkosten). Nu belanghebbende zelf de zitting heeft bijgewoond, komen de reiskosten van gemachtigde A, die geen beroepsmatige rechtsbijstandverlener is, niet voor vergoeding in aanmerking (vgl. CRvB 10 maart 1998,
nr. 1993/476AAW, LJN ZB7594, AB 1998/196).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Ambtenaar van 9 juni 2011 – in welke uitspraak de vastgestelde waarde van € 429.000 is gehandhaafd – ongegrond,
- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Ambtenaar van 8 juli 2011
niet-ontvankelijk,
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 234,80,
- gelast dat de gemeente Oude IJsselstreek de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 156 (€ 41 in beroep en € 115 in hoger beroep) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2013.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 januari 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.