Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9438, 12-00516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9438, 12-00516

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 januari 2013
Datum publicatie
25 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BY9438
Zaaknummer
12-00516

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Hof stelt waarde bungalow in goede justitie vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummer 12/00516

uitspraakdatum: 15 januari 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2012, nummer 10/1078 WOZ,

in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, per waardepeildatum 1 januari 2009, voor het jaar 2010, vastgesteld op € 637.000.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 juli 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar, bijgestaan door taxateur A.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een vrijstaande semi-bungalow van het bouwjaar 1953, met een inhoud van 440 m³, met garage en schuur, gelegen op een perceel van 660 m².

2.2 De Ambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 637.000. In de procedure voor de Rechtbank heeft de Ambtenaar een door A (hierna: de taxateur) met dagtekening 1 december 2010 opgesteld taxatierapport overgelegd, waarin een waarde aan de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 is toegekend van € 637.000.

2.3 De taxatiekaart van belanghebbendes object voor het jaar 2010 vermeldt een door B aangeleverde modelwaarde van € 569.000.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum, door de Ambtenaar, te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Ambtenaar ontkennend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Ambtenaar en vermindering van de waarde tot € 554.000.

3.4 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van het object worden bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding (Kamerstukken II 1993/94, 22.885, nr. 36, blz. 44).

4.2 De bewijslast met betrekking tot de partijen verdeeld houdende vraag of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is, rust op de Ambtenaar. De beantwoording van de vraag of de Ambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van de stellingen die door belanghebbende zijn aangevoerd en van het bewijs dat hij heeft bijgebracht.

4.3 Belanghebbende neemt het standpunt in dat de koopprijs van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ genoemde meestbiedende koper in de regel niet de juiste waarde van een onroerende zaak oplevert. Deze waarde wordt naar zijn inzicht eerst gevonden door die koopprijs met behulp van wetenschappelijk ontwikkelde methodes te ontdoen van inschattingsfouten van kopers en verkopers. Naar het oordeel van het Hof leidt deze wijze van waardebepaling er niet toe dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ wordt gehanteerd.

4.4 Ten einde in deze procedure een door hem te hanteren wetenschappelijke methode te kunnen toepassen om de door belanghebbende voorgestane waarde als bedoeld in 4.3 hiervoor, te kunnen bepalen heeft belanghebbende, naar hij stelt, gegevens nodig waarover hij na een uitspraak van de Raad van State in een door hem gevoerde procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) hoopt te kunnen beschikken. Om die reden heeft belanghebbende om uitstel van de zitting van 15 november 2012 verzocht. Het Hof heeft dat verzoek niet ingewilligd teneinde op de zitting te kunnen bezien of deze gegevens in deze procedure van belang konden zijn. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel van het Hof, heeft belanghebbende voor de onderhavige procedure geen belang bij de opgevraagde gegevens. Belanghebbende heeft overigens ter zitting verklaard dat de vraag of aan hem op grond van de WOB nadere gegevens dienden te worden verstrekt, in dit geding niet aan de orde is.

4.5 De in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (hierna de uitvoeringsregeling) neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling bevatten hulpmiddelen om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de uitvoeringsregeling wordt de waarde, bedoeld in de hiervóór in overweging 4.1 genoemde wetsbepaling, voor woningen bepaald door middel van de zogenoemde vergelijkingsmethode. Naar het oordeel van het Hof vormt de zogenoemde vergelijkingsmethode een bruikbare methode ter bepaling van de gezochte waarde.

4.6 In dat verband verwijst de Ambtenaar naar een door hem in de procedure bij de Rechtbank overgelegd taxatierapport van de taxateur, waarin een waarde aan de onroerende zaak per 1 januari 2009 is toegekend van € 637.000. Het door de Ambtenaar overgelegde taxatierapport waarin geen matrix is opgenomen, alsmede zijn verklaringen ter zitting bieden niet het nodige inzicht in de wijze waarop met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingspanden rekening is gehouden. De Ambtenaar heeft ter zitting evenmin duidelijk gemaakt hoe in de door hem vastgestelde waarde de aanwezigheid van asbest in de kap van de onroerende zaak is verdisconteerd.

4.7 Voorts heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de door de Ambtenaar vastgestelde waarde niet de door B aangeleverde modelwaarde, doch de zogenoemde trendwaarde is, die in zijn geval is bepaald door indexering van zijn aankoopprijs uit het jaar 2007 respectievelijk de vastgestelde WOZ-waarde van het voorgaande jaar.

4.8 Gelet op het hiervoor overwogene, komt het Hof tot de conclusie dat de Ambtenaar niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum van € 637.000 niet te hoog is.

4.9 Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, brengt de omstandigheid dat een heffingsambtenaar niet erin is geslaagd de door hem vastgestelde waarde aannemelijk te maken, niet mee dat dan – zonder meer – de door een belanghebbende bepleite waarde in aanmerking wordt genomen. Op belanghebbende rust alsdan evenzeer de last de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken.

4.10 Belanghebbende heeft geen taxatierapport of andere gegevens van gelijk gewicht welke de door hem verdedigde waarde ondersteunen, overgelegd. De vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde per peildatum 1 januari 2009 aannemelijk heeft gemaakt, beantwoordt het Hof eveneens ontkennend. Belanghebbendes berekening op basis van de op de taxatiekaart vermelde, door B bepaalde, modelwaarde van € 569.000 verminderd met een door belanghebbende geschatte waardedruk van € 15.000 in verband met in de kap van de woning verwerkt asbest, is daartoe onvoldoende.

4.11 Nu de Ambtenaar noch belanghebbende de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof, ter beslechting van het geschil en zoveel mogelijk aan de hand van de door partijen aangedragen feiten, bewijsmiddelen en argumenten, zelf de gezochte waarde van de onroerende zaak in goede justitie bepalen.

4.12 Gelet op een en ander stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2009 in goede justitie vast op € 600.000.

4.13 Belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat de op het in artikel 17 van de Wet WOZ gehanteerde waardebegrip gebaseerde belastingheffing, een schending oplevert van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM). Voorts acht hij het accepteren daarvan door de rechterlijke macht een schending van artikel 13 EVRM. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol en artikel 13 van het EVRM. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, inzake de toepassing van de zogenoemde Fierensmarge (nr 08/02324,LJN BL1943, BNB 2010/335) doet zich in dit geval niet de situatie voor dat een niet-rechtmatige (want te hoog vastgestelde) waardevaststelling moet worden gehandhaafd. Voorts bieden de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen van bezwaar en beroep belanghebbende de gelegenheid een naar zijn inzicht onjuiste waarde effectief te bestrijden, al dan niet aan de hand van de op grond van artikel 40 van de Wet WOZ verstrekte gegevens. Er is geen grond voor het oordeel dat artikel 13 van het EVRM zo ver strekt dat eerst sprake is van een effectief rechtsmiddel indien aan de belanghebbende meer gegevens worden verstrekt dan waartoe artikel 40 van de Wet WOZ verplicht.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 7,20 voor de (reis)kosten in eerste aanleg en € 16 voor de (reis)kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 23,20.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar,

– vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot een bedrag van € 600.000,

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 23,20,

– gelast dat de gemeente Apeldoorn aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 15 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.