Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9480, 12/00295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-01-2013, BY9480, 12/00295

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 januari 2013
Datum publicatie
25 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BY9480
Zaaknummer
12/00295

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Geen giftenaftrek voor vrijwilligerswerk voor gymnastiekvereniging. Geen schending gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummer 12/00295

uitspraakdatum: 15 januari 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 april 2012, nummer AWB 11/3720,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.072 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.094. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 178.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak de aanslag en de heffingsrente verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 april 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn met telefonische kennisgeving niet ter zitting verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft op 8 maart 2009 de aangifte IB/PVV ingediend. Hij heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 24.004 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.094. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van

€ 5.068 aan aftrekbare aangiften opgevoerd.

2.2 De giften bestaan uit de volgende onderdelen:

Administratie penningmeester A € 1.000

Reiskosten A € 425

Werkkamer € 676

B en C € 3.000

Extra gas en licht € 240

D € 250

Totaal € 5.591

Drempel € 523

€ 5.068

2.3 Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de giftenaftrek niet toegestaan. Hij heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 29.072.

2.4 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog een bedrag van € 186 (€ 708,50, afgerond op € 709 minus drempel van € 523) aan giften geaccepteerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 28.886.

2.5 De geaccepteerde giften betreffen de volgende posten:

D € 250

Reiskosten A € 425

E € 10

F € 23,50

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is primair in geschil of de Inspecteur de termijn heeft overschreden voor het toezenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan en het indienen van een verweerschrift bij de Rechtbank en, zo ja, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Subsidiair is in geschil of de door de Inspecteur niet geaccepteerde bedragen als een aftrekbare gift zijn aan te merken. Voorts is in geschil of de Inspecteur het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de Inspecteur en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbendes gemachtigde heeft bij brief van 27 augustus 2012 het Hof medegedeeld dat hij op medische indicatie van 3 september 2012 tot medio mei 2013 in het buitenland zal verblijven en het Hof verzocht daarmee rekening te houden bij de planning van de behandeling van deze zaak. Het Hof heeft belanghebbendes belang bij de gevraagde aanhouding afgewogen tegen het belang van een goede procesorde, waaronder de voortgang van de zaak is te rekenen. Bij brief van 4 september 2012 heeft het Hof belanghebbendes gemachtigde medegedeeld dat zijn verzoek om aanhouding van de zaak tot ná mei 2013 wordt afgewezen. Daarbij is belanghebbendes gemachtigde erop gewezen dat in deze zaak binnen afzienbare tijd een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, en dat belanghebbende daar in persoon bij aanwezig kan zijn, dan wel zich kan laten vertegenwoordigen door een (andere) gemachtigde.

4.2 Belanghebbendes gemachtigde is uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 4 december 2012 bij aangetekende brief van 22 oktober 2012, gericht aan het laatstelijk bekende adres van belanghebbendes gemachtigde. Op 21 en 22 november 2012 heeft belanghebbendes gemachtigde telefonisch contact gehad met de griffie van het Hof, waarin hij om uitstel van de zitting van 4 december 2012 verzocht om dezelfde redenen als vermeld in zijn brief van 27 augustus 2012. Daarop is hem verzocht dat verzoek schriftelijk in te dienen. Belanghebbendes gemachtigde heeft echter geen schriftelijk verzoek om uitstel ingediend, doch op 3 december 2012 telefonisch aan de griffie van dit Hof medegedeeld dat hij ter zitting van 4 december 2012 niet zou verschijnen. Het Hof heeft geen aanleiding gezien de behandeling ter zitting alsnog uit te stellen.

4.3 Uit het dossier blijkt dat de Rechtbank de Inspecteur op 29 september 2011, nadat van de gemachtigde een schriftelijke volmacht was ontvangen, heeft verzocht de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden en een verweerschrift in te dienen. De Rechtbank heeft de Inspecteur op zijn verzoek tot 24 november 2011 uitstel verleend voor het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift. Op 25 november 2011 heeft de Rechtbank de Inspecteur een rappel verzonden, waarin de Inspecteur wordt verzocht binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift in te dienen. Op 29 november 2011, derhalve binnen de verlengde termijn, zijn de stukken en het verweerschrift door de Rechtbank ontvangen. De Inspecteur heeft derhalve binnen de door de Rechtbank gestelde termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Dat de Inspecteur op 1 februari 2012 een nader stuk heeft ingezonden, met de titel ‘Aanvulling verweerschrift’, doet daaraan niet af, nu hij in elk geval tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kon indienen. Voorts biedt de wet niet de mogelijkheid de Inspecteur niet-ontvankelijk te verklaren ter zake van een door een belanghebbende ingesteld beroep.

4.4 Belanghebbende klaagt dat de Rechtbank de behandeling niet heeft geschorst teneinde hem in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen ten bewijze van zijn stelling dat de Inspecteur bij twee andere bestuursleden van C de aftrek van giften aan C heeft geaccepteerd. De Rechtbank heeft kennelijk niet aannemelijk geacht dat belanghebbende giften heeft gedaan aan C en geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet ertoe noopt bij belanghebbende aftrek toe te staan als zou komen vast te staan dat wel aftrek is verleend aan andere bestuursleden die wel zodanige giften hebben gedaan. Met betrekking tot belanghebbendes, ter zitting van de Rechtbank, gedane aanbod om met behulp van gegevens van twee overige bestuursleden van gymnastiekvereniging C te bewijzen dat deze de giftenaftrek wel hebben ontvangen, heeft de Rechtbank overwogen dat dit aanbod er niet toe strekte te bewijzen dat belanghebbende de gestelde giften heeft gedaan, maar zag op de gegevens van de twee overige bestuursleden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank daarmee voldoende gemotiveerd het bewijsaanbod van belanghebbende gepasseerd. Immers, ook indien de giftenaftrek van de beide bestuursleden door belanghebbende zou zijn bewezen, zou dit niet hebben geleid tot de gegrondheid van het beroep. Ten overvloede overweegt het Hof dat, indien al anders zou moeten worden geoordeeld, belanghebbende niet in zijn belang is geschaad, nu hij in hoger beroep ruimschoots de gelegenheid had het door hem bij de Rechtbank gedane bewijsaanbod gestand te doen.

4.5 Belanghebbende klaagt erover dat de rechter ter zitting nauwelijks aandacht heeft besteed aan zijn grief dat de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift te laat heeft ingezonden. Naar hiervoor is overwogen, heeft de Rechtbank de bedoelde grief op toereikende gronden verworpen. De Rechtbank was niet verplicht aan dit onderwerp ter zitting meer tijd te besteden dan zij heeft gedaan, nu zij kennelijk geen behoefte had aan een nadere toelichting van partijen.

4.6 Belanghebbende klaagt erover dat de Rechtbank een uitspraak heeft gedaan die sterk afwijkt van de door haar ter zitting gegeven toelichting. Ter zitting zou zij hebben meegedeeld dat ‘voor acceptatie van de 2de pleitnota uitsluitend de bewijsstukken ontbraken, waarin de Groot aannemelijk maakt dat hij in 2008 vrijwilligerswerk heeft verricht’. Een dergelijke mededeling blijkt evenwel niet uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat deze mededeling is gedaan. Het Hof acht dat dan ook niet aannemelijk. Voor de behandeling van het hoger beroep is een zodanige mededeling van de Rechtbank, als zij zou zijn gedaan, overigens ook zonder belang.

4.7 Naar het oordeel van het Hof kan uit de hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 bedoelde feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet de conclusie worden getrokken dat de rechterlijke onpartijdigheid daardoor schade zou kunnen lijden.

4.8 Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op de geclaimde giftenaftrek ter zake van zijn vrijwilligerswerk. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende een reëel recht heeft op vergoedingen waarvan hij heeft afgezien. De door belanghebbende in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaringen van het bestuur van de gymnastiekvereniging C te Z en het bestuur van de Stichting B te Z zijn daartoe onvoldoende.

4.9 Belanghebbende heeft zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwd met verwijzing naar twee andere bestuursleden van C die in dezelfde situatie zouden verkeren als belanghebbende en die wel giftenaftrek zouden hebben gekregen. Belanghebbende heeft voor deze stelling geen bewijzen bijgebracht, hoewel hij in hoger beroep daarvoor ruimschoots de gelegenheid had. Hij heeft het Hof ook niet verzocht de behandeling van de zaak te schorsen met het oog op het bij inbrengen van zodanig bewijs. Belanghebbende heeft dan ook tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat in met zijn situatie vergelijkbare gevallen wel giftenaftrek is verleend. Voor het overige is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.

4.10 De Rechtbank heeft op goede gronden terecht beslist dat de Inspecteur terecht heeft geweigerd belanghebbende een dwangsom toe te kennen.

4.11 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier in raadkamer op 27 december 2012.

De beslissing is op 15 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.