Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ0955, BK 11/00178 WOZ

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ0955, BK 11/00178 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 februari 2013
Datum publicatie
7 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0955
Zaaknummer
BK 11/00178 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil zijn de waarden van de onroerende zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Zittingsplaats Leeuwarden

nummers 11/00178, 11/00179 en 11/00180

uitspraakdatum: 5 februari 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X b.v. te Z (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen (hierna: de Heffingambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 april 2011, nummers AWB 10/285, 10/2639 en 10/2640,

in het geding tussen belanghebbende en de Heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Heffingsambtenaar heeft bij op één biljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van de onroerende zaken a-straat 2, 8 en 14 te Z (hierna: de onroerende zaken), per waardepeildatum 1 januari 2008 en naar de toestand op 1 januari 2009, voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op respectievelijk € 3.332.000, € 2.017.000 en € 1.969.000 (hierna: de beschikkingen). Tegelijk met de beschikkingen zijn aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaken aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2009 opgelegd (hierna: de aanslagen).

1.2 Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 12 april 2011 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de vastgestelde waarden van de onroerende zaken verminderd tot respectievelijk € 3.092.000 (a-straat 2), € 1.887.000 (a-straat 8) en € 1.884.000 (a-straat 14).

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar beantwoord.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord, als gemachtigden van belanghebbende, mr. A en mr. B alsmede C namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door H.D. Kroon.

2. Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn delen van een in 2008 gebouwd kantoorgebouw. De onroerende zaak a-straat 2 heeft een vloeroppervlakte van 1.634 m2, de onroerende zaak a-straat 8 heeft een vloeroppervlakte van 996 m2 en de onroerende zaak a-straat 14 heeft een vloeroppervlakte van 969 m2.

3. Geschil

3.1 In geschil zijn de waarden van de onroerende zaken.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarden van de onroerende zaken, uitgaande van een huurwaarde per m2 vloeroppervlakte van € 118,89 en een huurwaardekapitalisatiefactor van 10, nader dienen te worden vastgesteld op € 1.943.385 (a-straat 2), € 1.184.114 (a-straat 8) en € 1.136.700 (a-straat 14). Voor het geval dat het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de huurwaardekapitalisatiefactor 12 is, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de waarden van de onroerende zaken nader dienen te worden vastgesteld op € 2.925.120 (a-straat 2), € 1.793.280 (a-straat 8) en € 1.723.920 (a-straat 14).

3.3 De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarden van de onroerende zaken bij de beschikkingen niet op te hoge bedragen zijn vastgesteld.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.5 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het principale hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen in eerste aanleg, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en nadere vaststelling van de waarden van de onroerende zaken op de onder 3.2. vermelde bedragen.

3.6 De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van de principale hoger beroepen, gegrondverklaring van de incidentele hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van de beroepen in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Beide partijen hebben zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat de waarden van de onroerende zaken dienen te worden bepaald op basis van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ met toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardepaling Wet WOZ en dat van de onroerende zaken 30 (a-straat 2), 20 (a-straat 8) en 16 (a-straat 14) parkeerplaatsen deel uit maken. Nu deze gezamenlijke standpunten van partijen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, sluit het Hof zich daarbij aan.

4.2. Ter zitting van het Hof hebben partijen voorts, ter beëindiging van het geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar gebonden aan de volgende vaststelling van de bij de waardebepaling te gebruiken huurwaarden en huurwaardekapitalisatiefactoren:

Huurwaarde gebouwde eigendommen € 130 per m2 vloeroppervlakte

Huurwaarde parkeerplaatsen € 500 per parkeerplaats

Huurwaardekapitalisatiefactor 11,5

4.3. Gelet op hetgeen onder 2, 4.1. en 4.2. is overwogen zal het Hof de vastgestelde waarden van de onroerende zaken nader vaststellen op:

a-straat 2 (1.634 x € 130 + 30 x € 500) x 11,5 = € 2.615.330

a-straat 8 (996 x € 130 + 20 x € 500) x 11,5 = € 1.604.020

a-straat 14 (969 x € 130 + 16 x € 500) x 11,5 = € 1.540.665

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en is het incidentele hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten van rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vast op € 874 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaak, een wegingsfactor van 1 voor drie samenhangende zaken en een bedrag per punt van € 437) en op € 1.180 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaak, een wegingsfactor van 1 voor drie samenhangende zaken en een bedrag per punt van € 472) , ofwel in totaal op € 2.054. Niet gesteld is dat belanghebbende andere op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond,

– vernietigt de uitspraken op bezwaar,

– stelt de waarden van de onroerende zaken nader vast op € 2.615.330 (a-straat 2),

€ 1.604.020 (a-straat 8) en € 1.540.665 (a-straat 14),

– vermindert de aanslagen dienovereenkomstig,

– veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.054,

– gelast dat de gemeente Groningen aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 297 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 454 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P van der Wal in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 5 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(mr. H. de Jong) (mr. G.J. van Leijenhorst)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 februari 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.