Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ2004, 12-00473
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2013, BZ2004, 12-00473
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 februari 2013
- Datum publicatie
- 22 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2004
- Zaaknummer
- 12-00473
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Omkering bewijslast omdat vereiste aangifte niet is gedaan. Schatting inkomen is redelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00473
uitspraakdatum: 5 februari 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2012, nummer AWB 12/750,
in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 20.000, na verrekening van het verlies uit werk en woning uit 2007 resulterend in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.324 alsmede een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.896. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 701. Voorts is bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 226.
1.2 Tevens is aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage premie Zorgverzekeringswet opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 101.
1.3 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 juli 2012 ongegrond verklaard.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is geboren in 1981 en is eigenaar van twee onroerende zaken gelegen aan de a-straat 1 respectievelijk de b-straat 1, beide te Q.
2.2 De onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 is als eigen woning in gebruik bij belanghebbende. Naast belanghebbende stonden op evenbedoeld adres in (gedeelten van het jaar) 2008 diens vriendin alsook zijn moeder als bewoner ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.3 De onroerende zaak gelegen aan de b-straat 1 wordt door belanghebbende verhuurd aan derden. Het aantal huurders bedraagt circa vier. Volgens de door de gemeente R afgegeven WOZ-beschikking voor het jaar 2008 is de waarde van de verhuurde onroerende zaak vastgesteld op een waarde van € 210.000.
2.4 Belanghebbende bezit in 2008 tevens aandelen. Volgens een van de ING bank afkomstig renseignement zijn de aandelen op 1 januari 2008 € 8.765 en op 31 december 2008 € 6.704 waard.
2.5 Volgens een proces-verbaal afkomstig van rechercheurs werkzaam bij de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid, regio S, standplaats T, is belanghebbende op 12 augustus 2008 in het kader van een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek als verdachte gehoord. Belanghebbende heeft in het kader van het onderzoek – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“Ik heb hem [Hof: A, broer van belanghebbende] geld geleend waar ik nog niets van heb terug gezien. Dit is € 150.000. Als hij geld had, zou hij mij geld terugbetalen. Ik vermoed dat ik ben aangehouden vanwege de lening van € 150.000 aan mijn broer. Ik kon hem geld lenen omdat ik mijn zaak goed heb verkocht, dat was B in Q op de c-straat. Ik heb € 80.000 van de RVS ontvangen vanwege een brand. Wat de verkoopopbrengst is vertel ik niet. De koper heeft goodwill betaald en ik heb de inventaris apart verkocht. Samengevat heb ik goed geld verdient met de verkoop van de B.
Vraag verbalisanten:
Heb je de verkoopopbrengst van die B opgegeven aan de Belastingdienst?
Antwoord:
Daar geef ik geen antwoord op.
(…)
Vraag verbalisanten
Waar werk je nu.
Antwoord:
Ik ben werkloos sinds wanneer weet ik niet. Na het overlijden van mijn vader in 2007 ben ik erg veranderd, ik heb een trauma opgelopen. Ik heb de afgelopen jaren gewerkt als het nodig is. Ik heb nooit fulltime gewerkt, voor mij is geld niet belangrijk.”
2.6 Met dagtekening 28 februari 2009 is aan belanghebbende een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 (hierna: IB/PVV 2008) uitgereikt. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft op de voet van de zogenoemde BECON-regeling uitstel voor het doen van aangifte gevraagd en verkregen tot 1 mei 2010. Nadat verzuimd is binnen de gestelde termijn aangifte te doen, is belanghebbende door de Inspecteur bij brief van 3 juni 2010 nogmaals uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2008. Belanghebbende heeft – ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand bij brief van 24 augustus 2010 – hieraan niet tijdig gevolg gegeven.
2.7 In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende heeft de strafkamer van de rechtbank Arnhem op 29 oktober 2010 een getuigenverhoor afgenomen van belanghebbendes broer, A. Voor zover hier van belang heeft belanghebbendes broer het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik 150.000 euro geleend heb van X [Hof: belanghebbende]. Dat was op papier. Er is geen geld overgedragen. Ik lag in scheiding en er was een overwaarde in het huis en ik was bang dat mijn vrouw dat zou opeisen. Het was mijn initiatief. Wat vond X daarvan? Mijn ouders kwamen op dat idee dat het goed was dat mijn ex wat minder zou krijgen en X heeft zich daarin geschikt.”
2.8 Met dagtekening 15 juli 2011 heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslag IB/PVV 2008 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 20.000. In verband met verrekening van een in het jaar 2007 geleden verlies ten bedrage van € 3.676, is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op een bedrag van € 16.324. Voorts is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen berekend op een bedrag van € 7.896. Tevens is een verzuimboete van € 226 opgelegd en is € 701 aan heffingsrente in rekening gebracht. De belastbare inkomens zijn als volgt berekend:
Box I
geschat arbeidsinkomen 2008 € 20.000
verrekend beperkt te verrekenen verlies 2007 -€ 3.676
belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.324
Box III 1-1-2008 31-12-2008
aandelen € 8.765 € 6.704
onroerende zaken niet zijnde eigen woning € 210.000 € 210.000
€ 218.765 € 216.704
gemiddelde waarde € 217.735
vrijgesteld bedrag € -20.315
gemiddelde rendementsgrondslag € 197.420
belast 4%
belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 7.897
2.9 Met dagtekening 15 juli 2011, ingekomen bij de Inspecteur op 18 juli 2011, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de daarin begrepen beschikkingen.
2.10 Op 17 augustus 2011 is namens belanghebbende een op elektronische wijze ingezonden aangifte IB/PVV 2008 ontvangen door de Inspecteur. In de aangifte heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld van negatief € 8.799 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.836.
2.11 Met dagtekening 25 augustus 2010 heeft de Inspecteur in verband met de afhandeling van het bezwaar en de door belanghebbende ingediende aangifte nadere inlichtingen gevraagd van belanghebbende. Belanghebbende heeft – ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand bij brief van 6 december 2011 – geen nadere inlichtingen verstrekt.
2.12 Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de beschikkingen (verzuimboete en heffingsrente) gehandhaafd. Hiertegen heeft belanghebbende bij de Rechtbank tevergeefs beroep aangetekend.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de aanslagen en de daarin begrepen beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2 Belanghebbende stelt dat hij geen inkomsten, anders dan huurinkomsten ten bedrage van circa € 1.800 per maand (= € 22.000 per jaar), heeft genoten in het jaar 2008. De moeder van belanghebbende, die in het onderhavige jaar bij hem inwoont, heeft in belanghebbendes levensonderhoud voorzien. Belanghebbende heeft geen lening verstrekt aan zijn broer, die lening bestond ‘slechts op papier’. Voorts klaagt belanghebbende erover dat hij niet in de gelegenheid is geweest om zijn zaak te bepleiten voor de Rechtbank, omdat zijn toenmalige gemachtigde heeft nagelaten hem hierover te informeren.
3.3 De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat belanghebbende niet slaagt in de op hem rustende last overtuigend aan te tonen dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Voor het geval het Hof de schatting niet redelijk acht, doet de Inspecteur een beroep op interne compensatie omdat hij de verliesverrekening van € 3.674 ten onrechte in het jaar 2008 in aanmerking heeft genomen. Het verlies uit werk en inkomen over 2007 had door middel van terugwenteling naar voorgaande jaren verrekend dienen te worden.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt verder aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, alsmede tot vermindering van de aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, vaststelling van het verlies uit werk en woning over het jaar 2008 op € 8.799 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.836.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Afwezigheid zitting Rechtbank: goede procesorde
4.1 Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij – in afwijking in zoverre van zijn eerdere stelling – wel door zijn toenmalige gemachtigde is geïnformeerd over plaats en tijdstip van behandeling van zijn zaak bij de Rechtbank, maar dat hij daar niettemin niet is verschenen. Voor zover belanghebbende met zijn opmerking in het hogerberoepschrift stelt dat de goede procesorde is geschonden, voert hij daartoe geen nadere gronden aan. Van een dergelijke schending is het Hof overigens niet gebleken, zodat die klacht ongegrond is.
Aanslag
4.2 Niet in geschil is dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, niet aan de in artikel 8 van de AWR gestelde verplichting tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft voldaan. Dit brengt mee dat op grond van artikel 27j in verbinding met artikel 27e van de AWR het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.3 Belanghebbende heeft zijn stellingen dat hij in het jaar 2008 geen andere inkomsten dan huurinkomsten heeft genoten, dat hij met de huurinkomsten de rentelasten ter zake van de hypothecaire leningen heeft voldaan waarna er geen inkomsten resteerden en dat zijn moeder in zijn levensonderhoud heeft voorzien, op geen enkele wijze met concrete gegevens onderbouwd, laat staan overtuigend aangetoond. Hetzelfde heeft te gelden voor zijn stelling dat hij – in weerwil van een eerdere verklaring – geen lening ten bedrage van € 150.000 aan zijn broer heeft verstrekt. Dit brengt naar het oordeel van het Hof mee dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende – verzwaarde – bewijslast.
4.4 Dit laat onverlet dat het Hof zich ervan rekenschap dient te geven dat de Inspecteur de aanslag niet naar willekeur heeft vastgesteld, maar dat deze berust op een redelijke schatting.
4.5 De Inspecteur heeft het inkomen van belanghebbende uit werk en woning op een bedrag van € 20.000 geschat. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard circa € 22.000 per jaar aan huurinkomsten te hebben genoten uit de verhuur van het pand b-straat 1. Uit de door belanghebbende (te laat) ingediende aangifte voor het jaar 2008 kan worden afgeleid dat belanghebbende voor dat jaar een bedrag van € 9.871 aan hypothecaire rente voor de eigen woning heeft betaald. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verder verklaard circa € 685 per maand aan rente voor de hypothecaire geldlening voor het pand b-staat 1 te betalen, derhalve circa € 8.200 per jaar. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat belanghebbende in 2008 het grootste deel van het jaar in een auto reed, en dat het Hof het niet aannemelijk acht dat de moeder van belanghebbende in 2008 in zijn kosten van levensonderhoud heeft voorzien, noch dat de huurders van het pand b-straat 1 de kosten van (groot) onderhoud en energie voor hun rekening hebben genomen, acht het Hof de schatting van de Inspecteur te dezen niet onredelijk.
4.6 Voor wat betreft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft de Inspecteur bij de bepaling van de rendementsgrondslag per 1 januari en per 31 december alleen de waarde van de onroerende zaak b-staat 1 (zie 2.3) – door hem gesteld op de WOZ-waarde voor het jaar 2008 – en de waarde van de effecten (zie 2.4) – conform de opgave van ING Bank – in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft daarbij geen rekening gehouden met het bedrag van de hypothecaire geldlening ter zake van b-straat 1 van € 133.875. Daar staat evenwel tegenover dat de Inspecteur evenmin rekening heeft gehouden met een vordering van belanghebbende op diens broer, begroot op € 150.000, zodat het Hof van oordeel is dat de schatting van de Inspecteur ook hier als redelijk kan worden beschouwd.
Heffingsrente
4.7 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Verzuimboete
4.8 Nu belanghebbende – naar hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd – ook na daartoe door de Inspecteur te zijn aangemaand, niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 heeft gedaan, heeft de Inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 67a van de AWR terecht een verzuimboete opgelegd. Het Hof ziet geen aanleiding de verzuimboete te verminderen dan wel de beschikking te vernietigen.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.