Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2013, BZ2006, 12/00442 en 12/00443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2013, BZ2006, 12/00442 en 12/00443

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 februari 2013
Datum publicatie
22 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2006
Zaaknummer
12/00442 en 12/00443

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

Naheffing. Ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting op brandstofkosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 12/00442 en 12/00443

uitspraakdatum: 12 februari 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 21 juni 2012, nummer AWB 11/2452 en AWB 11/3411, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. Bij beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Aan belanghebbende is voorts een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Bij beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd.

1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen. Bij telkens op één biljet verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen, de in rekening gebrachte heffingsrente en de boete verminderd.

1.4. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het tijdvak 2000 ongegrond verklaard, het beroep met betrekking tot het tijdvak 2001 tot en met 2004 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag, de heffingsrente en de boete verminderd.

1.5. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 27 juli 2012 ter griffie ingekomen.

1.6. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.7. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord en daarbij een conclusie van repliek ingediend.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd bij aangetekende brief van 21 december 2012 die op 22 december 2012 bij hem is bezorgd. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende heeft bij de berekening van de winst uit onderneming in de onderhavige jaren een bedrag voor brandstofkosten in aftrek gebracht. Na controle zijn voor de heffing van inkomstenbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003 navorderings¬aanslagen opgelegd, waarbij de aftrek van brandstofkosten is gecorrigeerd. Deze navorderingsaanslagen zijn door het Hof verminderd bij uitspraken van 6 november 2008, nr. 07/00506, en van 1 december 2009, nrs. 08/00368, 08/00472 en 08/00473, waarbij een gedeelte van de correctie van de brandstofkosten in stand is gebleven. Tegen de uitspraken van het Hof ingestelde beroepen in cassatie zijn ongegrond verklaard bij arresten van 18 december 2009, nr. 08/04161, en 29 april 2011, nr. 10/00108.

2.2. Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2004 opgelegd, waarbij geen winst uit onderneming in aanmerking is genomen. Nadien is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij winst uit onderneming, gecorrigeerd met brandstofkosten, in aanmerking is genomen. Deze navorderingsaanslag is na daartegen gemaakt bezwaar door de Inspecteur vernietigd.

2.3. Ter zake van brandstofkosten heeft belanghebbende voorbelasting in aftrek gebracht op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Een gedeelte van deze aftrek is bij de in geding zijnde naheffingsaanslagen nageheven.

2.4. De Rechtbank heeft, overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur, geoordeeld dat de naheffingsaanslagen, afgezien van een niet in geschil zijnde correctie, slechts in stand kunnen blijven voor zover voorbelasting wordt nageheven die betrekking heeft op brandstofkosten die voor de heffing van inkomstenbelasting zijn gecorrigeerd. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat voor de heffing van inkomsten¬belasting voor het jaar 2004 geen correctie van de brandstofkosten heeft plaatsgevonden, zodat met betrekking tot dat jaar geen omzetbelasting kan worden nageheven.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in het principale hoger beroep in geschil of terecht voorbelasting ter zake van brandstofkosten is nageheven. In het incidentele hoger beroep is in geschil of voor de heffing van inkomstenbelasting voor het jaar 2004 correctie van de brandstofkosten heeft plaatsgevonden. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de naheffingsaanslagen en, naar het Hof begrijpt, van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004, vermindering van die naheffingsaanslag tot € 17.019, met overeenkomstige vermindering van de boete en de heffingsrente.

4. Beoordeling van het geschil in het principale hoger beroep

4.1. Belanghebbende stelt dat hij de aankoop van brandstof kan aantonen door bancaire betalingen.

4.2. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de aankoop van brandstof niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts stelt de Inspecteur dat niet aannemelijk is dat aan belanghebbende als ondernemer een zo grote hoeveelheid brandstof is geleverd en dat belanghebbende niet beschikt over op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen.

4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de brandstof waarover het gaat aan hem als ondernemer is geleverd. Voorts heeft hij tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de in geding zijnde voorbelasting hem in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Beide zijn op zichzelf al voldoende reden om de aftrek te weigeren.

4.4. Belanghebbende heeft wel gesteld dat hij door middel van bankafschriften de aankoop van brandstof aannemelijk kan maken, maar hij heeft de desbetreffende bankafschriften niet overgelegd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom hij niet in staat zou zijn geweest deze bankafschriften aan de Rechtbank of het Hof over te leggen. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de brandstof waarover het hier gaat, heeft gekocht. Ook om deze reden is geen plaats voor de aftrek van voorbelasting.

4.5. Het principale hoger beroep is derhalve ongegrond.

5. Beoordeling van het geschil in het incidentele hoger beroep

5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is vermeld blijkt dat noch bij de primitieve aanslag, noch bij naderhand vernietigde navorderingsaanslag brandstofkosten in aftrek zijn toegelaten. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld is er dan geen reden de daarop betrekking hebbende voorbelasting in aftrek toe te laten.

5.2. Het incidentele hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 moet overeenkomstig de becijferingen van de Inspecteur worden verminderd tot € 17.019 en de heffingsrente dienovereenkomstig.

5.3. De Rechtbank heeft op goede gronden terecht beslist dat een boete van 50% van de nageheven belasting passend en geboden is, voor zover de naheffing betrekking heeft op de voorbelasting met betrekking tot brandstofkosten en dat een vermindering tot 35% van de nageheven belasting moet plaatsvinden in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De boete moet overeenkomstig de becijferingen van de Inspecteur worden verminderd tot € 4.858.

5.4. Ook het incidentele hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Partijen hebben evenwel geen zelfstandige grieven tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd.

6. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

7. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en boete;

– verklaart het beroep bij de Rechtbank in zoverre gegrond;

– vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en boete;

– vermindert die naheffingsaanslag tot € 17.019;

– vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente; en

– vermindert de vergrijpboete tot € 4.858.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 12 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 februari 2013.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.