Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-02-2013, BZ3579, 12-00450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-02-2013, BZ3579, 12-00450

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 februari 2013
Datum publicatie
8 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3579
Zaaknummer
12-00450

Inhoudsindicatie

Loonbelasting.

Autokostenfictieregeling. Bestelauto mag buiten werktijd niet worden gebruikt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

Zittingsplaats Arnhem

nummer 12/00450

uitspraakdatum: 19 februari 2013

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 juni 2012, nummer AWB 12/648,

in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 44.294. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.665.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.983 en de beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 353.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 juni 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A en B, maten in belanghebbende en C, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende, een maatschap, exploiteert een tuincentrum en een hoveniersbedrijf. De maten van belanghebbende zijn A en B.

2.2 In het naheffingstijdvak (2007 tot en met 2010) had belanghebbende 7 tot 9 werknemers in dienst

2.3 Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoren vier bestelauto’s, waaronder een bestelauto van het merk Opel, model Combo C-Van met het kenteken aa-bb-01 (hierna: de bestelauto). De bestelauto is aan de zijkanten voorzien van het bedrijfslogo. Voorts beschikt de bestelauto over een afgescheiden laadruimte voorzien van een houten bodemplaat en stellingen/schappen. Naast de bestuurdersplaats is plaats voor een medepassagier (de zogenoemde bijrijdersstoel).

2.4 De bestelauto wordt door zowel door de maten als door de werknemers gebruikt voor veelal korte ritten tijdens werktijd, bijvoorbeeld om toezicht te houden op de hovenierswerkzaamheden ter plaatse, voor het vervoer van werknemers naar diverse locaties alwaar tijdelijke assistentie bij de hovenierswerkzaamheden wordt verleend en voor de aan- en afvoer van materieel en goederen. Voorts wordt de auto gebruikt in het kader van de exploitatie van het tuincentrum (het bezorgen van bloemen, vervoer van grote bloempotten, zakken met tuinaarde en graszoden en zakken kunstmest). De auto wordt daarnaast gebruikt tijdens het oogsten van fruit.

2.5 Voor het woon-werkverkeer maken de werknemers gebruik van hun privé vervoermiddelen.

2.6 Op 14 oktober 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een op 24 juni 2011 gedagtekend rapport, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:

“Privégebruik auto

(…)

kenteken merk bestuurder BSN periode

(…)

aa-bb-01 Opel Combo D (…) 18-08-2007 t/m heden

(…)

Auto’s met de kentekens aa-bb-01, (…).

De auto’s worden gebruikt door de hoveniers. Volgens de gesprekspartners [Hof: B en C] komt het personeel met eigen vervoer naar het vestigingsadres en maken zij vervolgens gebruik van een van deze bedrijfsauto’s. Na afloop van de werkdag worden de auto’s op het bedrijfsterrein achtergelaten.

Er zijn geen vastleggingen (verbod op privégebruik, kilometeradministratie, sleutelregistratie etc.) waaruit blijkt dat de hierboven genoemde auto’s op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer privé worden gebruikt.

Bestelautobeleid bij X.

In het verleden is met de medewerkers afgesproken dat de bestelauto’s niet voor privédoeleinden mogen worden gebruikt. Deze afspraak is niet schriftelijk vastgelegd. Door de medewerkers wordt geen rittenregistratie bijgehouden. Ook vindt geen andere vorm van vastlegging plaats van de gereden kilometers. B deelt mee dat alle bestelauto’s, met uitzondering van de Opel Combo, na afloop van de werkdag gestald worden achter het hek op het bedrijfsterrein.

(…)

Nu niet blijkt dat de ter beschikking gesteld bestelauto’s niet of voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt, had X vanaf 1 januari 2006 moeten bijtellen. Dat is nagelaten. (…)

Aangezien niet bekend is wie van de medewerkers in welke bestelauto heeft gereden, en B ook niet voornemens is om de verschuldigde loonheffing te gaan verhalen op de medewerkers, wordt over de jaren 2007 tot en met 2010 een naheffingsaanslag opgelegd.

(…)”

2.7 Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 44.294 en is € 2.665 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.8 In bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente als volgt verminderd:

Jaar Enkelvoudige belasting Heffingsrente

2007 € 683 € 85

2008 € 2.100 € 155

2009 € 2.100 € 83

2010 € 2.100 € 30

Totaal € 6.983 € 353

2.9 Op 9 mei 2011 hebben vier werknemers van belanghebbende met betrekking tot onder meer de bestelauto schriftelijk het volgende verklaard:

“Ondergetekende verklaart dat hij bovengenoemde auto’s, indien door hem gebruikt, alleen heeft gebruikt ten behoeve van zijn werkzaamheden voor zijn werkgever.

Tevens verklaart hij elke dag met eigen vervoer naar het adres van werkgever te komen en eventueel door hem gebruikte bedrijfsauto’s aan het einde van de werkdag bij werkgever achter te laten, de sleutel aan het haakje van het daartoe bestemde bord op te hangen en weer met eigen vervoer naar huis gaat, in elk geval niet met een bedrijfsauto van werkgever.”

2.10 De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de Inspecteur met betrekking tot de bestelauto terecht een bijtelling op de voet van de in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) vervatte autokostenfictieregeling in aanmerking heeft genomen.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 1.200 en een dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 13bis, lid 3 (voor 2009 en 2010 lid 5), van de Wet bepaalt dat onder een auto in de zin van dat artikel wordt verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt. Indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt ingevolge artikel 13bis, lid 1, van de Wet een voordeel voor dat privégebruik in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.

4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onderhavige bestelauto, gelet op het bepaalde in artikel 13bis, lid 3 (onderscheidenlijk lid 5), van de Wet, buiten het bereik van de autokostenfictieregeling valt. Daartoe heeft belanghebbende onder meer gesteld dat de bestelauto door de werknemers buiten werktijd niet gebruikt kon worden, omdat de auto aan het einde van de werkdag op het – niet afgesloten gedeelte van het – bedrijfsterrein werd geparkeerd, de autosleutel op het daartoe bestemde bord in het kantoor werd opgehangen en zulks werd gecontroleerd door belanghebbende.

4.3 Belanghebbende, op wie te dezen de – blijkens de tekst van artikel 13bis, lid 3, van de Wet normale – bewijslast rust, heeft met hetgeen zij op dit punt in de stukken heeft aangevoerd, met haar geloofwaardige verklaringen ter zitting en met de hiervoor onder de feiten opgenomen verklaringen van de werknemers – aan de inhoud waarvan het Hof niet twijfelt – aannemelijk gemaakt dat de bestelauto buiten werktijd niet door de werknemers gebruikt kon worden. De omstandigheid dat bij een controle is waargenomen dat de bestelauto op een zondag (11 april 2010) is gesignaleerd in R doet daaraan niet af, aangezien de bestelauto toen, naar belanghebbende geloofwaardig ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard welke verklaring zij voor het Hof heeft herhaald, is gebruikt door een firmant die niet onder de reikwijdte van de loonheffing valt.

4.4 Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat de bestelauto niet kan worden aangemerkt als een “auto” als bedoeld in artikel 13bis, lid 1 van de Wet, zodat met betrekking tot de bestelauto de zogenoemde autokostenfictieregeling niet van toepassing is. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.

4.5 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. In aanmerking genomen dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd, dient de beschikking heffingsrente eveneens te worden vernietigd.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 1 ? € 218 ? 1 = € 218 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, 2 ? € 437 ? 1 = € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase en 2 ? € 472 ? 1 = € 944 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase, derhalve in totaal op € 2.036.

6. Beslissing

Het Hof

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– vernietigt de naheffingaanslag alsmede de beschikking heffingsrente,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.036, en

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 310 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 466 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 19 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 februari 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.