Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2013, BZ5057, 12/00418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2013, BZ5057, 12/00418

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 maart 2013
Datum publicatie
21 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5057
Zaaknummer
12/00418

Inhoudsindicatie

Roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting.

Woonboot met ligplaats. Heffing terecht?

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00418

uitspraakdatum: 12 maart 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juni 2012, nummer AWB 11/2946,

in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de belastingen op de roerende woon- en bedrijfsruimten 2011 (hierna: BRWB) opgelegd van € 334,08, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt zakelijk recht van de woonboot “A” en het recht op een ligplaats, plaatselijk bekend a-straat 1 te Z. De aanslag is berekend naar een waarde, per waardepeildatum 1 januari 2010, van € 192.000.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 149.000 en de opgelegde aanslag dienovereenkomstig tot € 259,26.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 juni 2012 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € 105.000 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar van de woonboot “A” met ligplaats, plaatselijk bekend a-straat 1 te Z (hierna: de woonboot). De woonboot heeft een woonoppervlakte van 175 m². Het betreft een voormalig kraanschip uit 1930 dat grotendeels door belanghebbende zelf tot woonruimte is verbouwd met eenvoudige en sobere voorzieningen. De woonboot is aangesloten op gas, water en elektriciteit, maar niet op een rioleringssysteem.

2.2 De woonboot is gelegen in de Bhaven in Z op een ligplaats van 25 strekkende meters. De Bhaven ligt in een buitenbocht van de Nederrijn. Ter plaatse zijn geen kribben aangelegd. De Bhaven valt regelmatig droog waardoor de woonboot op de bodem komt te liggen. Het slib in de Bhaven is verontreinigd. De ligplaats omvat een perceel water en een perceel aan de wal. Belanghebbende heeft op de wal een schuur gebouwd van 20 m² waarvoor, met vrijstelling van het bestemmingsplan, een bouwvergunning is verleend. Belanghebbende betaalt voor de ligplaats (zowel grond als water) huur aan de gemeente Z.

2.3 De gemeente Arnhem heeft in het Aanwijzingsbesluit woonbootlocaties van 22 mei 2007, opgenomen als wenselijke locatie voor woonboten. Ten tijde van de zitting van het Hof was het ter plaatse geldende bestemmingsplan nog niet in die zin aangepast.

2.4 Op 24 januari 2008 is aan belanghebbende een – overdraagbare – vergunning verleend voor het hebben van een ligplaats met de woonboot in de Bhaven.

2.5 De situatie in de gemeente Arnhem met betrekking tot de gewenste en ongewenste aanwezigheid van woonschepen op diverse locaties in de gemeente heeft in de loop van 2012 geleid tot besluitvorming die – onder meer – erin voorziet dat in de Bhaven drie nieuwe ligplaatsen worden gecreëerd en dat, blijkens een ter zake door de gemeenteraad aangenomen motie:

“- De gemeente (…) de ligplaatsvergunningen [koopt] van voorheen C-havenbewoners en van eigenaren van woonschepen op ongewenste locaties voor een bedrag van 60.000 euro per vergunning;”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de aanslag in de RWBB tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde aan de woonboot met de ligplaatsvergunning kan worden toegekend.

3.2 Belanghebbende stelt, op hoofdlijnen kort en zakelijk weergegeven, dat zijn ligplaats niet vergelijkbaar is met de ligplaatsen die door de Ambtenaar als vergelijkingsobjecten zijn gehanteerd. Er is sprake van overlast van omliggende bedrijven en een scoutinggroep. Het toegangspad is onverhard en vervuild. De Bhaven is verontreinigd en biedt slechts onaantrekkelijke ligplaatsen. Bij zijn ligplaats is geen sprake van een steile, maar een zeer glooiende oever met alle problemen voor de loopbrug en het verankeren van de woonboot van dien. Het water is ondiep. Door de aanzuigende werking van passerende schepen is het water in de Bhaven aan grote schommelingen onderhevig waardoor zijn woonboot regelmatig op de bodem bonkt met gevaar voor schade.

3.3 De Ambtenaar kan zich in hoger beroep vinden in de door de Rechtbank – in goede justitie – vastgestelde waarde.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 80.700 met dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 221, eerste lid, van de Gemeentewet – voor zover hier van belang –kan, ter zake van binnen de gemeente gelegen woonruimten welke duurzaam aan een plaats zijn gebonden en dienen tot permanente bewoning, doch niet onroerend zijn, een belasting worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van de ruimten het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

4.2 Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 oktober 2000, nummer 33.540, LJN AA7410 moet, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van genoemd artikel 221, “duurzaam aan een plaats gebonden” wat betreft woonschepen worden opgevat als het hebben van een vaste ligplaats. De aanwezigheid van een vaste ligplaats kan blijken uit bij voorbeeld een aansluiting op nutsvoorzieningen, maar in ieder geval is sprake van een vaste ligplaats als het gaat om een ligplaats waar het woonschip reeds ten minste een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen aanwezig is. De omstandigheid dat een ligplaats slechts krachtens vergunning voor een beperkte tijd of zelfs slechts krachtens gedogen wordt ingenomen, is, nu het aankomt op de feitelijke situatie, niet van belang. Op grond daarvan komt naar het oordeel van het Hof in dezen geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de ligplaatsen in de Bhaven (nog) niet positief in een ter plaatse geldend bestemmingsplan zijn opgenomen. Voor het overige is tussen partijen niet in geschil dat de woonboot duurzaam aan een plaats is gebonden.

4.3 De vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woonschip met een vaste ligplaats dient overeenkomstig artikel 221 in verbinding met de overige bepalingen in de Gemeentewet en de Wet waardering onroerende zaken die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, te worden bepaald op de waarde die aan het woonschip kan worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De prijs die een gegadigde bij de hier veronderstelde verkoop zal willen betalen, wordt in de regel mede bepaald door de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen die deze gegadigde heeft omtrent de mogelijkheid dat het woonschip op die plaats zal kunnen blijven liggen.

4.4 De bewijslast omtrent de juistheid van de aan de woonboot en de ligplaats toegekende waarde rust op de Ambtenaar. De Ambtenaar heeft daartoe een taxatierapport overgelegd dat is opgemaakt door C en waarin de waarde van de woonboot en de ligplaats is bepaald op € 149.000. Naast gegevens van de woonboot bevat dit taxatierapport de gegevens van een drietal rond de peildatum verkochte woonboten met een ligplaats. Op de uit die verkoopgegevens blijkende verkoopprijs per strekkende meter ligplaats, heeft C een aftrek toegepast van 35 percent in verband met de zeer slechte ligging van de woonboot.

4.5 Indien, zoals in dit geval, een belanghebbende in hoger beroep de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde aanvalt, rust wederom op de Ambtenaar, met toepassing van de gebruikelijke regels omtrent de bewijslast, de last de (nader) door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. Met handhaving van de overige gegevens uit de door hem overgelegde taxatie heeft de Ambtenaar in hoger beroep een taxatieopbouw met betrekking tot de woonboot overgelegd die resulteert in de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 105.000. Daarbij is kennelijk enkel slechts de waarde per strekkende meter ligplaats aangepast om te komen tot het gewenste eindresultaat, te weten de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde.

4.6 Naar het oordeel van het Hof maakt de Ambtenaar met hetgeen hij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat de nader door hem verdedigde waarde van € 105.000 juist is. Gelet op de andere ligging en uitstraling van de vergelijkingsobjecten kan daaruit naar ’s Hofs oordeel de door de Ambtenaar verdedigde waarde van de woonboot niet worden afgeleid. Met name acht het Hof niet aannemelijk dat op de juiste en voldoende wijze is rekening gehouden met de door belanghebbende gestelde en door de Ambtenaar niet of onvoldoende bestreden omgevingsfactoren. Belanghebbende heeft in hoger beroep onweersproken gesteld dat, gelet op die factoren, potentiële gebruikers van ligplaatsen in de Bhaven zijn afgehaakt en gebruik hebben gemaakt van de door de gemeente in het leven geroepen afkoopregeling. Zij namen liever genoegen met een bedrag van € 60.000 dan dat zij een ligplaats in de Bhaven gingen innemen. Naar het oordeel van het Hof is dat een marktgegeven waarmee bij de waardering rekening moet worden gehouden, ook al heeft dit plaatsgevonden ruim na de waardepeildatum. Het werpt immers licht op de waarde van een ligplaats in de Bhaven en op de vergelijkbaarheid daarvan met ligplaatsen op andere locaties in Z. Voorts is de raad van de gemeente Arnhem kennelijk van mening dat aan een groot aantal ligplaatsen in Z een waarde van (maximaal) € 60.000 kan worden toegekend. Wil een dergelijk aanbod tot afkoop van ligplaatsvergunningen aantrekkelijk zijn dan zal het bod eerder te hoog dan te laag moeten zijn.

4.7 Belanghebbende maakt met het door hem overgelegde taxatierapport evenmin aannemelijk dat de daarin vermelde waarde juist is. Die waarde is bepaald door op de oorspronkelijk door de Ambtenaar vastgestelde waarde van € 192.000 een niet nader onderbouwde aftrek van twee maal 30 percent toe te passen wegens slechte kavel en slechte ligplaats. Enig inzicht omtrent de totstandkoming van die percentages is daarbij niet gegeven. De waarde van enkel de woonboot is kennelijk niet in geschil gelet op de daarvoor door beide partijen gehanteerde waarde.

4.8 De omvang van het geschil wordt uiteindelijk bepaald door de standpunten die partijen hebben ingenomen. Belanghebbende verdedigt een waarde van € 80.700. Met het vaststellen van een lagere waarde zou het Hof buiten de rechtsstrijd van partijen treden hetgeen niet is toegestaan. In het licht van hetgeen in 4.6 is overwogen, is het Hof van oordeel dat de waarde van de woonboot, inclusief de daarbij behorende ligplaats, niet op een hoger bedrag dan € 80.700 kan worden gesteld.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor het opmaken van het door hem overgelegde deskundigenrapport. De door hem overgelegde nota bedraagt € 500 exclusief kosten van het kadaster van € 14,80 en exclusief BTW. Een specificatie van het aantal daaraan bestede uren en het toegepaste uurtarief vermeldt die nota niet. Belanghebbende heeft verklaard dat die gegevens niet meer te achterhalen zijn. Mede gelet op het bijzondere karakter van een waardebepaling als de onderhavige en de afstand die door de deskundige moest worden afgelegd om het object ten behoeve van de waardebepaling te kunnen opnemen, stelt het Hof, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van het deskundigenrapport in goede justitie vast op zes uren maal € 65 exclusief BTW, ofwel, inclusief de kosten van kadastraal onderzoek en BTW, op € 481,71. Meer of andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn het Hof niet gebleken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar,

– vermindert de vastgestelde waarde tot € 80.700,

– vermindert de aanslag RWWB dienovereenkomstig,

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 481,71, en

– gelast dat de gemeente Arnhem aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 12 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.