Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2013, BZ6348, 12/00553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-03-2013, BZ6348, 12/00553

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 maart 2013
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6348
Zaaknummer
12/00553

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Dwangsom. Inspecteur is niet bevoegd uitspraak op bezwaar te doen inzake beslissing CAK. Inspecteur verbeurt geen dwangsom

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00553

uitspraakdatum: 26 maart 2013

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 augustus 2012, nummer AWB 12/1388,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK) de eigen bijdrage in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: AWBZ) voor het jaar 2011 vastgesteld. In dit besluit is ook het inkomensgegeven van belanghebbende bekendgemaakt dat bij de berekening van de eigen bijdrage is gebruikt, te weten het belastbare loon over het jaar 2009.

1.2 Belanghebbende heeft bij brief van 11 februari 2011 bij de Inspecteur bezwaar gemaakt tegen het door het CAK gebruikte inkomensgegeven.

1.3 Bij brief van 23 mei 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld omdat op dat moment nog niet op het bezwaar van belanghebbende was beslist.

1.4 Bij brief van 10 oktober 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld omdat op dat moment de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom nog niet was vastgesteld door de Inspecteur.

1.5 Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard en medegedeeld dat om die reden geen dwangsom is verschuldigd.

1.6 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 augustus 2012 ongegrond verklaard.

1.7 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.

1.10 Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.11 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op 29 september 2010 is namens belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2009 ingediend.

2.2 Gedagtekend 26 oktober 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 zal ontvangen en dat het verzamelinkomen voor dat jaar is vastgesteld op € 12.572.

2.3 Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het CAK de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ voor het jaar 2011 vastgesteld. In dit besluit is ook het inkomensgegeven van belanghebbende bekendgemaakt dat bij de berekening van de eigen bijdrage is gebruikt, te weten het belastbare loon over het jaar 2009.

2.4 Gedagtekend 17 februari 2011 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 12.572.

2.5 Op 28 februari 2011 heeft het CAK het onder 2.3 genoemde besluit herzien. Daarbij is het inkomensgegeven van belanghebbende herzien dat bij de berekening van de eigen bijdrage is gebruikt. Het CAK gaat daarbij nu uit van het verzamelinkomen van € 12.572.

2.6 Belanghebbende heeft bij het CAK bezwaar gemaakt tegen het hiervoor – onder 2.3 – bedoelde besluit.

2.7 Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2011 heeft het CAK het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en aan belanghebbende meegedeeld geen termen voor doorzending van het bezwaarschrift aan de Inspecteur aanwezig te achten, omdat belanghebbende ook al bij de Inspecteur bezwaar had gemaakt. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar geen rechtsmiddelen aangewend.

2.8 Bij brief van 11 februari 2011 heeft belanghebbende bij de Inspecteur bezwaar gemaakt tegen het door het CAK gebruikte inkomensgegeven. In dat kader stelt belanghebbende zich op het standpunt dat bij de berekening van de eigen bijdrage AWBZ ten onrechte is uitgegaan van het belastbare loon over het jaar 2009. Volgens belanghebbende had het verzamelinkomen, zoals vermeld in de ingediende aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009, als inkomensgegeven moeten worden gebruikt.

2.9 Aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelde dat het CAK ten onrechte het onjuiste inkomensgegeven had gehanteerd, terwijl door de Inspecteur het juiste inkomensgegeven aan het CAK was doorgegeven, achtte de Inspecteur zich onbevoegd om uitspraak op bezwaar te doen en heeft hij op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op 12 april 2011 het bezwaarschrift doorgezonden, althans doorgegeven, aan het CAK, evenwel zonder daarvan gelijktijdig aan belanghebbende mededeling te doen.

2.10 Bij brief van 23 mei 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld omdat toen nog niet op het bezwaar van belanghebbende was beslist.

2.11 Op 18 augustus 2011 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat het bedoelde bezwaarschrift is doorgestuurd aan het CAK.

2.12 Bij brief van 10 oktober 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld omdat op dat moment de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom nog niet was vastgesteld door de Inspecteur.

2.13 Naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank van 9 februari 2012 (AWB 11/3536) in een parallelle zaak, heeft de Inspecteur de zaak opnieuw in behandeling genomen en op 20 februari 2012 het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur een dwangsom verbeurt vanwege het niet tijdig nemen van een uitspraak op het hiervoor – onder 2.8 – bedoelde bezwaar.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot veroordeling van de Inspecteur tot het betalen van een dwangsom en de proceskosten alsmede de kosten van bezwaar.

3.3 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor –onder 3.1 – gestelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 21j, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur gelijkgesteld het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met het oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van artikel 21f, derde lid, van de AWR. In artikel 21f, derde lid, AWR is bepaald dat voor zover een inkomensgegeven ten grondslag ligt aan een besluit van een afnemer het wordt bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met dat besluit.

4.2 Ingevolge artikel 21, onderdeel e, AWR wordt onder inkomensgegeven verstaan:

1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.

4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onderdeel c, juncto 7:14 Awb, is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

4.4 Artikel 6:15, eerste lid, Awb luidt: “Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender”.

4.5 Belanghebbende heeft een bezwaarschrift bij de Inspecteur ingediend, waarin hij zich erover heeft beklaagd dat in het basisregister ten onrechte het verzamelinkomen niet is opgenomen. De Inspecteur heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat vanaf 4 oktober 2010 het verzamelinkomen als inkomensgegeven in het basisregister was vermeld. Nu het bezwaarschrift zag op een - naar het zich liet aanzien onjuiste - beslissing van het CAK en niet is gericht tegen de hoogte van het in artikel 21, onderdeel e, onder 2o AWR genoemde inkomensgegeven, heeft de Inspecteur zich terecht onbevoegd geacht uitspraak op bezwaar te doen en het bezwaarschrift op 12 april 2011 op de voet van artikel 6:15 Awb doorgezonden naar het CAK.

4.6 Op grond van artikel 4:17 Awb kan belanghebbende enkel bewerkstelligen dat de Inspecteur tijdig uitspraak op bezwaar doet. Nu de Inspecteur niet bevoegd was uitspraak op bezwaar te doen, kan hij naar het oordeel van het Hof niet met een dwangsom ertoe gedwongen worden dit alsnog te doen. De Inspecteur is dan ook geen dwangsom verschuldigd. Dat de Inspecteur nadien, zich daartoe gedwongen voelend door de onder 2.13 genoemde uitspraak van de Rechtbank, alsnog uitspraak heeft gedaan, doet daar niet aan af; hij was immers nog steeds niet bevoegd uitspraak op bezwaar te doen. Overigens had belanghebbende na de herziening van de beschikking door het CAK op 28 februari 2011 ook geen belang meer bij een uitspraak op bezwaar door de Inspecteur dan wel het CAK.

4.7 Het vorenoverwogene brengt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur geen dwangsom verbeurt. Dat aan belanghebbende eerst na ommekomst van de in artikel 4:17, eerste lid, Awb genoemde tijdsperiode de mededeling als bedoeld in artikel 6:15, eerste lid, Awb is gedaan, is, naar het oordeel van het Hof, geen aanleiding om op die grond de Inspecteur te veroordelen in het betalen van een dwangsom.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en

mr. R.A.V. Boxem in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 26 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R.F.C. Spek.

De griffier,

(A. Vellema) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.